Het begrip abundantie (talrijkheid) is in het vegetatiekundig onderzoek aan levensgemeenschappen een maat voor het voorkomen van soorten op een bepaalde oppervlakte of in een bepaald volume.[1]
Als abundantiemaat kan gebruikt worden:
- dichtheid: aantal individuen per oppervlakte of volume
- frequentie: het aantal of percentage deelmonsters van het totale aantal, waarbinnen de soort is aangetroffen
- relatieve frequentie: het gedeelte van het totale aantal deelmonsters, waarbinnen de soort is aangetroffen
- bedekking: een maat voor de verticale projectie van de planten op de bodem
- biomassa: meestal drooggewicht van de bovengrondse spruit of de gehele plant, maar het kan ook geschat worden uit het versgewicht
- relatieve abundantie: percentage voor soortsabundantie van het totaal van abundanties voor alle soorten
Vegetatieonderzoek
Landschapselementen
Om de abundantie van soorten in een landschap of landschapselement te schatten, kan gebruik worden gemaakt van de schaal van Tansley uit 1946, die gebruikmaakt van lettercodes.
In België en Nederland wordt vaak een vereenvoudigde vorm ervan gebruikt met de volgende indeling:
code | voorkomen van de soort |
---|---|
Z(eldzaam), R(are) of S(parse) |
slechts sporadisch met één enkele plant |
O(ccasioneel) | af en toe, hier en daar |
F(requent) | regelmatig |
LF | lokaal regelmatig |
A(bundant) | talrijk |
LA | lokaal talrijk |
CoDominant (CD) | overheersend, samen met een andere soort |
D(ominant) | overheersend over alle andere soorten |
LD | lokaal overheersend |
Homogene proefvlakken
Bij vegetatieopnamen worden gewoonlijk andere maten voor abundantie gebruikt. Vaak wordt in homogene proefvlakken de abundantie en de bedekking gecombineerd geschat, zoals in de schaal van Braun-Blanquet en de afgeleiden daarvan.
Tansley | Braun-Blanquet, gecombineerde schatting | Numerieke transformatie | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
Symbool | Symbool | Bedekking | Abundantie | |||
Z/R/S | r | ≤ 1% | 1 individu | 1 | ||
+ | 2–5 individuen, aanwezig | 2 | ||||
O | 1 | ≤ 5% | 6–50 individuen, duidelijk aanwezig | 3 | ||
2m | > 50 individuen, sterk aanwezig | 4 | ||||
F | 2a | 5%–15% | - | 5 | ||
2b | 16%–25% | - | 6 | |||
A | 3 | 26%–50% | - | 7 | ||
4 | 51%–75% | - | 8 | |||
D/CD | 5 | 76%–100% | - | 9 |
Minimumareaal
Om een representatief beeld te krijgen van de vegetatie moet ten minste het minimumareaal worden onderzocht, dat is de minimale ruimte die een vegetatietype nodig heeft een om zich goed te kunnen ontwikkelen. Er zijn vuistregels voor de verschillende formaties, die verder ook afhankelijk zijn van de klimaatzone.
Minimumareaal | |
---|---|
formatie | minimaal |
grasland | 4 m² |
watervegetatie | 10 m² |
heide | 10 m² |
akkervegetatie | 20 m² |
bos en struweel | 100 m² |
Om te kunnen rekenen met de schattingen volgens Tansley of volgens Braun-Blanquet worden deze getransformeerd in een numerieke waarde.