Beleg van Dordrecht | ||||
---|---|---|---|---|
Onderdeel van de Hoekse en Kabeljauwse twisten | ||||
Het opbreken van het Beleg van Dordrecht in 1418, gravure van Daniel Vrijdag en Jacob van Strij uit 1797
| ||||
Datum | 28 juni - 10 augustus, 1418 | |||
Locatie | Dordrecht, Nederland | |||
Resultaat | De Kabeljauwse partij houdt stand | |||
Strijdende partijen | ||||
| ||||
Leiders en commandanten | ||||
| ||||
Troepensterkte | ||||
| ||||
Verliezen | ||||
|
Het Beleg van Dordrecht vond plaats tussen 28 juni en 10 augustus 1418 (Laurentiusdag)[1] en duurde ongeveer zes weken. Het beleg ontstond uit een onenigheid tussen Jacoba van Beieren en haar oom Jan VI van Beieren die om de verdeling van de erfrechten streden. De Hoekse en Kabeljauwse twisten laaide daarom weer volledig op tijdens het beleg[2].
Achtergrond
In 1417 overleed graaf Willem VI van Holland, wat het conflict tussen de Hoeken en Kabeljauwen deed verslechteren. Zijn dochter Jacoba van Beieren koos de zijde van de Hoeken om zeker te zijn van adellijke steun. In april 1418 huwde ze met haar neef Jan IV van Brabant waardoor het conflict met haar oom helemaal escaleerde. Haar oom Jan VI van Beieren had tussentijds met Kabeljauwse steun Dordrecht, Brielle en meerdere gebieden verkregen, en van de Paus Martinus V het erfrecht verkregen, dat Jacoba toebehoorde, op de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen. Vanuit Den Briel werden door Kabeljauwse bannelingen rooftochten gehouden en werd onder andere 's-Gravenzande platgebrand. De Kabeljauwse aanhangers in Dordrecht roofden in de Grote Waard en zelfs tot in Zeeland, complete dorpen en sterkten werden geroofd, geplunderd, verbrand en brachten hun buit terug binnen Dordrecht.[3] Jacoba wist vertrouwelingen achter zich te scharen en ze ging het conflict met haar oom aan, om het recht op de graafschappen terug te krijgen. Jan van Beieren trof een sterke bondgenoot in keizer Sigismund van het Heilige Roomse Rijk, die hem steunde in zijn vermeende erfrecht.[4]
Beleg
Jacoba verzamelde zich met haar Hollandse aanhangers aan de Noordkant van de stad op de hoge Papendrechtse dijk boven de rivier de Merwede. Op 19 juni vaardigde ze oproepen uit aan de steden Gouda, Oudewater, Medemblik, Zevenbergen, Delft, Schiedam, Rotterdam, Amsterdam, Monnikendam en Edam om krijgsvolk uit die steden te sturen, deze moesten zich op 26 juni melden en inschepen in Rotterdam[5]. Deze krijgseenheden werden geleid door een burgemeester die ook de stadsbannier droeg. Ze werd bijgestaan in Papendrecht door Willem Eggert, Barthout van Assendelft, de heer van Cranenborg, Hendrik van Wassenaar en Willem van Brederode. Haar prille echtgenoot Jan IV van Brabant sloeg het beleg aan de Zuidkant van de stad in de Grote Waard op. Hij liet daarbij een blokhuis of verdedigingswerk bouwen voor mogelijke stadsuitbraken vlak bij het dorp De Mijl. Nadat op de rivier de Merwede al enige gevechten hadden plaatsgevonden met boten onderling, die niet tot enig voordeel leden, gingen Jacoba en een klein deel van haar gevolg aan land ter hoogte van het Huis te Merwede. Van daaruit zette zij haar tweede basiskamp op om de stad uit de Oostkant te belegeren. Nu werd de stad aan drie kanten bezet: Noord, Oost en Zuid.
De Mijl
Jan IV van Brabant sloeg zijn tentenkamp op enkele kilometers ten Zuiden van de stad. Het dorpje De Mijl (genoemd naar het feit dat het dorpje een mijl van de stad lag) werd ingenomen door het Brabantse leger. Er werd een blokhuis gebouwd en voorzien naar alle gemakken van die tijd om bij een eventuele stadsuitbraak als schuilplaats te dienen voor de Hertog van Brabant. Jan IV had het probleem dat van de honderd krijgsmannen die geronseld waren er slechts dertig de hoofdweg van Brabant met het blokhuis naar de stad durfden te bewaken.[3] De Hertog had zijn mannen beloofd bij een aanval op het blokhuis onmiddellijk te hulp te komen. Hij had even verderop namelijk zijn hoofdkwartier ingericht, van waaruit hij zijn mensen kon aansturen. Echter, na een stadsuitval op 30 juli waren de Brabanders die bij De Mijl gelegerd waren gevlucht. Ze waren bang geworden dat een naburige dijk zou worden lekgestoken en werden al enkele dagen geplaagd door kleine stadsuitvallen.
Jan IV moet het blokhuis kort daarna weer heroverd hebben, maar zag na 6 weken van beleg in, dat het allemaal te lang duurde en de kosten erg hoog werden. Hij besloot toen maar het blokhuis in brand te laten steken. Vanuit de stad zagen ze dit als teken dat de Brabanders gingen vertrekken en besloten tot een massale stadsuitbraak. De Brabanders werden van zowel van achteren als in de zij flanken aangevallen.[6] Het is goed mogelijk dat de Dordtenaren nog veel volgelingen hadden in de Grote Waard en dat Keizer Sigismund een huurleger had gezonden. Hertog Jan IV kon ontkomen maar leed een groot verlies van zijn leger.
Verder verloop
23 juli zou een onderhandelingsdag zijn geweest, Hertog Jan van Brabant zond Hubert van Culemborg, Jan van Gaasbeek en Jan van der Vliet via Papendracht per boot naar Dordrecht, om met functionarissen van Jan van Beieren te onderhandelen over schadeloosstellingen aan de gevechten op de beide blokhuizen (Papendrecht en de Mijl) en de eventuele overgave van de stad Dordrecht. De gezanten gingen zonder resultaat weg. De deelname van de stad Haarlem duurde lang, vanwege de interne machtsstrijd in de stad, uiteindelijk was wel een contignent krijgsvolk verschenen voor Dordrecht[7].
Volgens beschrijvingen van de 16e-eeuwse Dordtse archivaris Jan van Beverwyck vonden de hierna volgende gebeurtenissen plaats tijdens het beleg:
Half juli hadden de Brabanders enig succes, toen een schip uit de Vriesepoort wilde varen. Dit was afkomstig vanaf het begijnhof en was op weg om levensmiddelen te gaan halen. Het werd geënterd en lekgeslagen door de Brabanders. Als reactie daarop werd er een nieuwe stadsuitval gedaan. Hierbij werd heer Arent van Leyenburg gevangengenomen[8] die aan de kant van Hertog Jan IV van Brabant vocht. Die dag werden er in het Vestwater vele Brabantse schepen en koften veroverd en binnengebracht in de havens, de "Boog" als ook aan de Visstraat.[6]
Op Laurentiusdag 's avonds (10 augustus) kwam Jan IV van Brabant na zijn nederlaag aan in Geertruidenberg. Daar zond hij zijn grotendeels overgebleven leger naar huis en na twee dagen trok de hertog met zijn Brabantse lijfleger naar Papendrecht. Daar veranderde hij het tentenkamp in een halve vesting inclusief het blokhuis. Daarna vertrok hij weer en liet het onder leiding van jonkheer Adriean van Holland, een bastaardzoon van Aalbrecht van Beieren. Begin augustus werd er een aanval gedaan vanuit Dordrecht met vendels, kromstevens en roeijachten onder leiding van Jan van Beieren op het in Papendrecht gelegen leger. Het kamp werd compleet verwoest en in brand gestoken, waarna Jacoba een groot deel van haar leger kwijt was geraakt. Haar soldaten waren gevlucht, vermoord of gevangengenomen, waarbij Adriaan van Holland ook omgebracht was.[9]
Op kleine incidenten en wat branden na, kon het leger van Jacoba en Jan IV de stad niet veroveren. De inwoners konden met gemak standhouden, doordat ze dankzij de steun van Jan van Beieren via de rivieren bevoorraad konden worden met voedsel, textiel en wapens.[10] Na zes weken van beleg, (28 juni t/m 10 augustus 1418) braken de stedelingen uit en moesten de legers van Jacoba en Jan IV vluchten. Uit wraak verwoestten de stedelingen het Huis ter Merwede en Jacoba moest vluchten.[11] Nadat de belegeraars vanuit het Zuiden en Oosten wegtrokken, werd de Noordflank nog ± 1 week behouden, maar na een aanval van Jan van Beieren werd dit bolwerk ook verloren.
Galerij
-
Herdenkingsplaat van het Beleg van 1418
Nasleep
Op 10 oktober 1418 werd ook Rotterdam ingenomen door de Kabeljauwen onder Jan van Beieren. Dit ging gepaard door een volksopstand binnen de stad, waarna twee dagen een leger van Jan buiten de stad wachtte om binnen te mogen komen.
In 1419 werd in Woudrichem een verzoening gehouden tussen Jacoba van Beieren en haar oom Jan VI van Beieren. Jan zou de erfleen over de steden Dordrecht, Gorinchem en Leerdam, met de daarbij gelegen landerijen verkrijgen, en na de dood van Jacoba, haar opvolger worden als graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen. Dit besluit werd vooral genomen tussen Jan van Beieren en Jan IV van Brabant, waarbij ze de inkomsten van de graafschappen zouden verdelen onder elkaar. Jacoba zelf werd hier erg in benadeeld en het huwelijk tussen haar en Jan van Brabant zou niet lang meer duren.[12]
Het huis ter Merwede werd gedeeltelijk verwoest. De restanten zouden nooit meer herbouwd worden en door de eeuwen heen zou de ruïne afbrokkelen tot wat het nu is.
In 1421 overstroomde tijdens de Sint-Elisabethsvloed het achterland van Dordrecht. Achteraf bleek dat tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten de dijken in de omgeving erg verwaarloosd waren, en dat de overstroming voorkomen had kunnen worden als de dijken beter onderhouden waren.
- ↑ Matthijs Balen, beschrijvingen der stad Dordrecht, 1673, blz 766 t/m 768
- ↑ Jan Wagenaar, Vaderlandsche Historie. Deel III. Hoofdstuk V. blz 429-431
- ↑ a b M.Balen, beschryvingen der stad, blz 766
- ↑ J.A.M.Y Bos-Rops, Graven op zoek naar geld.
- ↑ Smit & Prevenier (1991) Dagvaarten van Holland , blz 520-521
- ↑ a b M.Balen, beschryvingen der stad, blz 767
- ↑ Smit & Prevenier (1991) Dagvaarten Holland blz 521
- ↑ Antheun Janse, Ridderschap in Holland: portret van een adellijke elite in de late middeleeuwen, blz 445
- ↑ Jan van Beverwyck & Johannes van Beverwyck,'t Begin van Hollant in Dordrecht: Mitsgaders der eerster stede.
- ↑ J.L. van Dalen, geschiedenis van Dordrecht, 1931
- ↑ Pieter Gerardus Witsen Geysbeek, Schoonheden en merkwaardige tafereelen uit de Nederlandsche geschiedenis.
- ↑ Blok, D.P. (red.) et al (1982): Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel 2, Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, ISBN 9022838021, p. 307-323