| Geoffrey Howe | ||||
|---|---|---|---|---|
| Lid van het Hogerhuis | ||||
| Aangetreden | 30 juni 1992 | |||
| Einde termijn | 20 mei 2015 | |||
| Lid van het Lagerhuis voor Oost-Surrey | ||||
| Aangetreden | 20 september 1974 | |||
| Einde termijn | 9 april 1992 | |||
| Voorganger | William Clark | |||
| Opvolger | Peter Ainsworth | |||
| Lid van het Lagerhuis voor Reigate | ||||
| Aangetreden | 18 juni 1970 | |||
| Einde termijn | 20 september 1974 | |||
| Voorganger | John Vaughan-Morgan | |||
| Opvolger | George Gardiner | |||
| Lid van het Lagerhuis voor Bebington | ||||
| Aangetreden | 15 oktober 1964 | |||
| Einde termijn | 31 maart 1966 | |||
| Voorganger | Hendrie Oakshott | |||
| Opvolger | Edwin Brooks | |||
| ||||
Richard Edward Geoffrey (Geoffrey) Howe, Baron Howe van Aberavon (Port Talbot, Wales, 20 december 1926 – Idlicote, Engeland, 9 oktober 2015) was een Brits politicus van de Conservative Party. Howe was trots op zijn geboortestreek, maar leerde tot zijn latere spijt nooit de taal van Wales.[1][2] Geoffrey Howe was een van de belangrijkste ministers in de Kabinetten Thatcher I, II, III. Howe en de langstzittende bewindspersoon in Thatcher-periode. Hij was opeenvolgend minister van Financiën, minister van Buitenlandse Zaken en tot slot Leader of the House of Commons, Lord President of the Council, First Secretary of State en vicepremier. Zijn ontslag op 1 november 1990 wordt algemeen gezien als de eerste stap in een reeks van gebeurtenissen die drie weken later tot de val van Thatcher zelf leidden. Howe had als minister van Financiën belangrijke monetaire hervormingen op zijn naam staan, maar zijn tragiek is geworden dat hij voornamelijk herdacht wordt als de Nemesis van Margaret Thatcher. Howe ging met zijn afscheidsspeech binnen het Britse Lagerhuis openlijk publiek de confrontatie aan met Thatcher waar het ideeëngoed over de Europese Gemeenschap betrof.[3][4][5] In de Britse krant The Times werd hij na zijn dood herdacht als de man zonder wie Thatcher nooit haar politieke doelen had kunnen bereiken. Onder een andere Prime Minister had Howe waarschijnlijk meer publieke krediet voor zijn belangrijke hervormingen gekregen.[3]
Geoffrey Howe was afkomstig uit de gegoede middenklasse. Zijn vader, Benjamin Edward Howe (1889-1958) was advocaat en coroner. Howe's moeder, Eliza Florence (Lili) Howe-Thompson (1894-1976) was een plaatselijke magistraat. Zijn ouders stelde zich strikt apolitiek op inzake lokale en nationale aangelegenheden. Pas nadat hun zoon Geoffrey politiek actief was geworden, werd binnen de familie in partijpolitieke zin over politiek gesproken.[6]
Sociaal en intellectueel werd Geoffrey vooral gevormd door zijn scholing in Engeland: Winchester (een kostschool) en Trinity Hall, Cambridge University. Hij doorliep zijn militaire dienstplicht, maar ontdekte daar dat zijn hart bij de politiek lag. In Cambridge sloot hij zich aan bij de Cambridge University Conservative Association en vormde daar levenslange vriendschappen met latere Conservatieve politici, waaronder Douglas Hurd, die hem in 1990 zou opvolgen als Foreign Secretary, Minister van Buitenlandse Zaken.[7]
Levensloop
Howe begon zijn carrière als advocaat. Hij probeerde al jong een parlementszetel te bemachtigen, maar was daarin niet altijd even succesvol. Uit politieke pamfletten, geschreven in de periode voor 1970, blijkt dat hij een van de vroege architecten was van het gedachtegoed dat als "thatcherisme" bekend is geworden.[1]
Vroege carrière
Binnen de Conservatieve partij, hoewel in de partij in oppositie was, werkte Howe mee aan twee belangrijke vormen van wetgeving. Als gevolg daarvan kreeg hij als junior minister een plaatsje in het Conservatieve kabinet geleid door Edward Heath (1970-1974). Na de val van Heath deed Howe een poging om Heath als Conservatief voorman op te volgen. In twee rondes verloor hij van Margaret Thatcher, maar werd wel benoemd tot Shadow Chancellor of the Exchequer. Het was het begin van vijftien jaar waarin zijn fortuinen sterk verbonden waren met die van Margaret Thatcher, zijn bondgenoot in tegen wil en dank met wie hij sterk van persoonlijkheid en politieke stijl verschilde.
Chancellor of the Exchequer (Minister van Financiën)
Als "schaduw minister in politieke oppositie", ontwierp Howe diverse plannen die hij in de praktijk kon gaan brengen zodra Margaret Thatcher in 1979 de verkiezingen won. Howe werd onder haar premierschap Chancellor of the Exchequer, minister van Financiën. In zijn periode als Chancellor trachtte Howe de publieke uitgaven onder controle te krijgen in een periode van stijgende werkloosheid en industriële neergang. De politieke spanningen in met name de eerste twee beleidsjaren waren groot, zeker nadat gewelddadige rellen in Londen en andere steden waren uitgebroken die dagenlang zouden aanhouden. Thatcher reageerde hierop door wijzigingen in haar kabinet door te voeren. Diverse leden werden ontslagen en een paar ideologische bondgenoten kregen promotie. Howe bleef Chancellor, en kreeg de talentvolle Nigel Lawson als ondergeschikte. Uiteindelijk zou Howe nog 18 maanden blijven zitten. Dit was een minder dramatische periode omdat de Conservatieve fortuinen zich begonnen te herstellen nadat het economisch vertrouwen aan het toenemen was en Margaret Thatcher via de Falkland-oorlog zich een heldenrol wist aan te meten. Howe wist in de tweede helft van zijn termijn belastingverlagingen tot stand te brengen en speelde een belangrijke rol in internationale financiële discussies, zowel binnen Europa als binnen het Internationaal Monetaire Fonds (IMF). Gedurende deze periode begon hij serieus na te denken over deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de ERM - de European Exchange Rate Mechanism, maar wachtte op het juiste moment tot deelname. Als gevolg van zijn inspanningen en prestaties wordt Howe gezien als een van de meest opmerkelijke naoorlogse Chancellors die het Verenigd Koninkrijk gehad heeft.[1]
Herschikking kabinet
In 1983 won Margaret Thatcher met een ruim mandaat de algemene verkiezingen. Zij ging over tot herschikking van haar kabinet. Howe werd benoemd tot Foreign Secretary. Nigel Lawson werd zijn opvolger als Chancellor of the Exchequer.
Tweespalt over de deelname aan de EMR
Geoffrey Howe was in zijn periode als Foreign Secretary (minister van Buitenlandse Zaken) net als Nigel Lawson (zijn opvolger als Chancellor) een voorstander van deelname van Groot-Brittannië aan de EMR, het vaste wisselkoerssysteem binnen de toenmalige Europese Gemeenschap. In de praktijk betekende dit het schaduwen van de Duitse Mark. Thatcher was daar echter op tegen en werkte haar ministers tegen die anders over het onderwerp dachten. Howe en Lawson wilden een economische samenwerking zoals Nederland al sinds 1979 had met Duitsland: een vast systeem van wisselkoersen. Thatcher was echter tegen: zij wilde het Britse Pond niet de Duitse Mark laten schaduwen.
Mini-top overeenkomst met Nederlandse ministers
Geoffrey Howe verzon een list: hij zocht naar een outsider die Thatcher op andere ideeën kon brengen. Ruud Lubbers, de Nederlandse minister-president, was daarvoor de kandidaat met de beste kaarten. Conservatief, intelligent, knap uiterlijk en vasthoudend zonder fanatiek te worden was hij een van de Europese staatslieden wiens gezelschap Thatcher (bijna) op prijs stelde. Ook had Lubbers in Howes visie de juiste pro-markt, Atlantische ideeën. Het leek een goed idee om een "mini-top", primair bedoeld ter voorbereiding op een NAVO-bijeenkomst, te organiseren en deze te combineren met ideeënuitwisseling over monetaire zaken.[8] Op de achtergrond speelde het ideeëngoed van Jacques Delors, de voorzitter van de Europese Commissie. Delors koerste af op méér dan een vast systeem van wisselkoersen. Hij streefde naar een economische en monetaire unie met een Europese eenheidsmunt. In april 1989 bracht de Commissie-Delors een rapport uit: in drie fasen wilde de commissie de eenheidsmunt bewerkstelligen.[9] Delors had ook een invoerdatum in gedachten: 1992.[10] Dat betekende concreet dat tijdens Nederlands voorzitterschap in de tweede helft van 1991 een verdrag zou moeten worden gesloten om deze economische en monetaire unie, de EMU, vast te leggen.
Ook Nigel Lawson wist dat Thatcher een hoge dunk had van Ruud Lubbers. Lubbers was conservatief en voor zoverre Thatcher een bondgenoot had binnen de Europese Gemeenschap, dan was dat in de persoon van Lubbers. Zij voelde zich fysiek ook aangetrokken tot het knappe uiterlijk en de persoonlijke charme van Lubbers. Volgens Lawson had Thatcher onmiskenbaar een zwakke plek voor Lubbers, hoewel zijn politieke stijl sterk verschilde van haar confronterende wijze van opereren. Normaliter voerden de Britten alleen bilaterale overleggen met de Duitsers, Fransen en Italianen. Thatcher stemde in met het idee om Lubbers uit te nodigen voor een overleg op Chequers, het buitenverblijf van de Britse Prime Minister. Lubbers aanvaardde de uitnodiging. Hij liet zich vergezellen door Hans van den Broek, de minister van Buitenlandse Zaken, en Onno Ruding, de Nederlandse minister van Financiën. Thatcher liet zichzelf tijdens de bijeenkomst - gehouden op 29 april 1989 - flankeren door hun Britse evenknieën, Geoffrey Howe en Nigel Lawson. Het grootste deel van de sessie ging op aan besprekingen over de NAVO, maar uiteindelijk kwam ook het rapport-Delors aan bod. Helaas voor Thatcher werd door de Nederlandse ministers medegedeeld dat zij niet alleen een voorstander waren de ERM, maar ook van de beoogde economische en monetaire unie. Onno Ruding legde het Nederlandse standpunt in detail uit. Lubbers kwam daarna met een metafoor: je kunt in een auto rijden zonder veiligheidsgordel, maar het is verstandiger om dat wél te doen. Hij waarschuwde dat indien Groot-Brittannië buiten de ERM zou blijven, het voor zowel de Britse als de Nederlandse regering veel moeilijker zou worden om in de toekomst samen te werken in zaken samenhangend met de beoogde economische en monetaire unie. Tijdens de bijeenkomst bleef Thatcher zich continue onaangenaam gedragen. Lawson was blij dat hij op een gegeven ogenblik met een goed excuus kon wegkomen. Hij had naar eigen zeggen de bijeenkomst als afgrijselijk en beschamend ervaren.[11]
Geoffrey Howe merkte in zijn memoires op dat Nigel Lawson ontzet was door de opstelling van Thatcher, maar dat hij zelf inmiddels gewend was dergelijk gedrag - en dat waren de Nederlanders ook als gevolg van hun ervaringen met Margaret Thatcher tijdens Europese raden. De poging van Howe en Lawson om Thatcher via Lubbers en Ruding tot rede te brengen was mislukt, maar Howe was blij dat hij het initiatief tot de bijeenkomst had genomen. Hij was zijn Nederlandse vrienden bijzonder dankbaar dat zij in ieder geval met goede argumenten getracht hadden om Margaret Thatcher te beïnvloeden.[12]
Ontslag als minister
Krap een half jaar later, op 26 oktober 1989, nam Nigel Lawson ontslag als minister van Financiën. Hij voelde zich met name ondermijnd door Alan Walters, de economisch adviseur van Thatcher. Walters adviseerde Thatcher dringend om tegen Lawsons strategie aangaande het Europese monetaire beleid in te gaan. Er ontstond een situatie van 'hij eruit of ik eruit'. In zijn ontslagbrief deelde Lawson mee dat een succesvol economisch beleid alleen mogelijk was met volledige overeenstemming tussen Prime Minister en Chancellor of the Exchequer. Dat was niet het geval. De omstandigheden van Lawsons ontslagname werden een voorbode voor de politieke val van Margaret Thatcher.[13][14][15]
Het was Geoffrey Howe die een jaar later deze politieke val onvermijdelijk maakte. Howe was door Thatcher inmiddels ontslagen als Foreign Secretary, minister van Buitenlandse Zaken, en benoemd in een aantal (ere)functies die hem binnen de kring van belangrijke besluitnemers hield zonder dat hij zelf een departement te leiden had. Thatcher had hem eigenlijk als Home Secretary (minister van Binnenlandse Zaken) willen benoemen, maar Howe had zelf een beter idee nadat hij serieus had overwogen om de eer aan zichzelf te houden: Deputy Prime Minister.[16] Thatcher kon daarmee instemmen omdat het in haar ogen slechts een zoethoudertje was, een functie zonder constitutionele relevantie.[17]
In oktober 1990 achtte Howe wél de tijd rijp om ontslag te nemen. Thatcher had tijdens een debat in het Britse parlement in oktober 1990 de aanval geopend op Jacques Delors. Delors had - in haar interpretatie - tijdens een persconferentie gezegd dat hij streefde naar drie dingen: (1) het Europese Parlement moest het democratische lichaam van de Europese Gemeenschap worden, (2) de Europese Commissie moest het uitvoerende lichaam worden en (3) van de Europese Raad van Ministers wilde hij een Senaat maken. 'No. No. No!'. De invoering van een Europese eenheidsmunt zou volgens Thatcher door Delors worden gebruikt om via de achterdeur te komen tot een politieke federatie. De volgende dag diende Howe zijn ontslag in. Hij gebruikte echter een vergadering van het Britse Lagerhuis om dit aftreden publiek te maken en uitgebreid te motiveren via een speech.[18]
In de beeldrijke reconstructie van Andrew Marr - parlementair journalist, televisie-presentor en schrijver van historische boeken - greep een gerespecteerd, maar timide man zijn kans om wraak te nemen op de dominante Thatcher. Ruim tien jaar lang had Geoffrey Howe haar ongeduld, spot en gesnauw vernederend ondergaan als een geslagen echtgenoot waarvan verwacht werd dat hij nooit zou vertrekken. Als gevolg van Thatcher's vlammende anti-Brussel kruistocht, besloot Howe dat het genoeg was geweest.[19]
Op 13 november 1990 hield Howe in het Lagerhuis een toespraak naar aanleiding van zijn ontslag. Daarin uitte hij scherpe kritiek op Thatchers benadering van de Europese Gemeenschap en onthulde dat zowel hijzelf als Nigel Lawson al een jaar eerder hadden overwogen ontslag te nemen. Hij gebruikte een metafoor uit de cricketsport om te illustreren dat ministers volgens hem door de premier in een onmogelijke positie werden gebracht. Howe stelde dat haar Europese koers onjuist was en benadrukte dat partijleden voor een keuze stonden in wat hij omschreef als een “tragisch conflict tussen loyaliteiten”. Het was een van de eerste keren dat televisiecamera’s aanwezig waren bij een dergelijke rede, waardoor het optreden breed in het Verenigd Koninkrijk werd gezien. Lawson zat zichtbaar instemmend achter hem, terwijl Thatcher zelf gespannen toeluisterde.[20][21][22][23][24]
Howe benadrukte in zijn rede dat het Verenigd Koninkrijk al veel eerder lid had moeten worden van de ERM en verwierp hij Thatchers vrees voor een ‘Europese superstaat’.[25]
Anders dan Nigel Lawson bleef Geoffrey Howe pro-Europese gedachten koesteren. Hij gebruikte zijn positie binnen het Hogerhuis om de anti-Europa-denkbeelden van opeenvolgende Conservatieve partijleiders te betreuren.[3] In 2013 bekritiseerde hij David Cameron, de zittende Conservatieve Prime Minister, over zijn plan om een referendum uit te schrijven aangaande het lidmaatschap van de Europese Unie indien hij opnieuw verkozen zou worden tot Prime Minister. Hij was van mening dat het parlement daarover het laatste woord moest hebben.[26]
Einde carrière en dood
Geoffrey Howe nam in mei 2015 afscheid van het Hogerhuis.[27]
Hij overleed in oktober 2015 op 88-jarige leeftijd aan de gevolgen van een hartaanval.[28][29]
Titels en predicaten
- Richard Edward Geoffrey Howe (1926–1970)
- Sir Richard Edward Geoffrey Howe (1970–1992)
- Richard Edward Geoffrey Howe, Baron Howe van Aberavon (1992–2015)
- 1 2 3 Riddell, Peter, Howe, (Richard Edward) Geoffrey, Baron Howe of Aberavon. Oxford Dictionary of National Biography. Toegang via een bibliotheek is noodzakelijk. (10 januari 2019). Geraadpleegd op 27 mei 2025.
- ↑ Howe, Geoffrey (1994). Conflict of Loyalty. MacMillan, p. 4.
- 1 2 3 (en) Lord Howe of Aberavon. www.thetimes.com (11 oktober 2015). Geraadpleegd op 29 mei 2025.
- ↑ (en) Langdon, Julia, "Lord Howe of Aberavon obituary", The Guardian, 10 oktober 2015. Geraadpleegd op 29 mei 2025.
- ↑ (en) Geoffrey Howe built Thatcherism and then brought down Thatcher herself. The Telegraph (10 oktober 2015). Geraadpleegd op 29 mei 2025.
- ↑ Howe, Geoffrey (1994). Conflict of Loyalty. MacMillan, p. 4-6.
- ↑ Howe, Geoffrey (1994). Conflict of Loyalty. MacMillan, p. 8-22.
- ↑ Howe, Geoffrey (1994). Conflict of Loyalty. MacMillan, p. 577.
- ↑ Het Comité Delors (1988-1989). Europese Centrale Bank. Geraadpleegd op 31 mei 2025.
- ↑ Eppink, Derk-Jan (2007). Europese mandarijnen. Achter de schermen van de Europese Commissie. Lannoo, p. 22.
- ↑ Nigel Lawson, The View from No. 11. Bantam Press, 1992, 1913-916. 'Meanwhile, Geoffrey Howe had come to the conclusion that if anyone could persuade Margaret of the merits of the ERM, it would be the Dutch Prime Minister, Ruud Lubbers. Lubbers was a Conservative and the closest thing to an ally Margaret had within the Community. She was also attracted to his rugged good looks and personal charm. Despite the sharp contrast between his relaxed and benign style and her own strident and confrontational one, she undoubtedly had a soft spot for him. Geoffrey had therefore been trying for some time to persuade Margaret to hold what he called a mini-summit with the Dutch.[...] Most of that session was taken up by Margaret berating the Dutch for not taking a sufficiently hard line over NATO modernisation, at a time when the Germans had gone soft and even the Americans were wavering. I found her manner distinctly embarrassing, and was surprised that the Dutch took it as well as they did. As the tirade went on, I began to suspect that she was deliberately postponing the EMU discussion because I had told her before the meeting that I would have to leave early to collect Thérèse from hospital, where she had undergone a minor operation. Unwilling to be outmanoeuvred quite so easily, I slipped out of the room to arrange for someone else to pick up Thérèse. Eventually, and very belatedly, the discussion moved to the Delors Report. I said that the British Government was happy to discuss practical steps towards closer economic and monetary co-operation within the framework of the existing Treaty, but did not see any need for the Treaty to be amended. Ruding said that The Netherlands had an equally pragmatic outlook, and also preferred a step-by-step approach, even though the Dutch entirely accepted the eventual goal of full EMU. He added that the effectiveness of Britain’s resistance to the recommendations of the Delors Report would be greatly enhanced by membership of the ERM. The last point, although perfectly true, predictably aroused Margaret’s wrath. She brusquely interjected that sterling differed from the guilder and that exchange rate stability was secondary to the defeat of inflation. For the first time she said to my face that it was shadowing the Deutschmark that had caused Britain’s inflation to pick up again. I immediately intervened, saying that with hindsight it was arguable that the Mark should have been shadowed at a slightly higher rate; but that it was not the case that the shadowing itself had been inflationary. It was very embarrassing having to argue with Margaret in front of the Dutch, but I simply could not let the charge pass unchallenged.Ruding then weighed in, saying that membership of the ERM would provide a stern anti-inflationary discipline if sterling entered at the right parity. He also suggested that, while the weakness of the British economy had made entry unthinkable when the system was first set up in 1979, the transformation of the supply side over the past ten years made it infinitely easier for the British authorities to sustain an exchange rate target. He then tried a different tack. He said that he was not advising Britain to join immediately but merely to give an undertaking to join on the completion of the Single Market by January 1993. Margaret was unpersuadable, claiming that membership of the ERM added nothing to monetary policy and took a great deal away. Ruding – with whom I had not had any prior discussions – re-emphasised his belief that it was only by joining the ERM that Britain could expect its objections to EMU to be taken seriously at the forthcoming European Council at Madrid. It was at that point that Lubbers, who had received such a battering on the NATO issue – over which the Dutch had not in fact been at all ‘wet’ – that he found it hard to summon much enthusiasm for the EMU discussion, made his only contribution to the argument. He said: ‘Well, you can drive a car without a seat belt, but on the whole it is better to have one.’ He warned that if Britain stayed out of the ERM, it would be much harder for Britain and the Netherlands to co-operate in a whole range of areas unconnected with EMU. With Margaret hectoring her Dutch guests and my contradicting her in midstream it was a ghastly and embarrassing occasion, and I was eventually glad to make my excuses and depart to see how Thérèse was, before the proceedings had formally ended.'
- ↑ Geoffrey Howe, Conflict of Loyalty. MacMillan, 1994, 576-578. 'Nigel and I had been considering these issues jointly for some time before the arrival of the Delors Report itself. We met without officials on three occasions between mid-March and end April 1989. We were clear that we needed to tackle the Prime Minister, jointly, on the subject of ERM membership. Initially we had expected to rest our case essentially on domestic, economic policy: ERM membership would lower the costs of counter-inflationary policy. When we met on 26 April, however, Nigel had becomeless confident of winning on those grounds alone.Now that we had seen the Delors Report, the key argument, we felt, had become the need for an early UK move on ERM, at Madrid, in order to prevent the Eleven convening an immediate Inter-Governmental Conference to draft EMU amendments to the Treaty. One of the more remarkable features of this whole process was the Anglo-Dutch ‘Summit’ meeting which then took place on 29 April, at Chequers. I had concluded that the most likely ‘outsider’ who might influence Margaret away from her continuing ‘gut’ hostility to the ERM was the Dutch Prime Minister, Ruud Lubbers. A conservative, intelligent, good-looking and unfanatically tenacious, he was one of the few European statesmen whose company Margaret almost enjoyed. And he had all the right pro-market, Atlanticist prejudices. By good chance we needed his support at this time - or so Margaret believed - if we were to get the right ‘modernization’ result from the forthcoming NATO Summit on 29-30 May. So Lubbers was accompanied to Chequers by both Foreign and Finance Ministers: Hans van den Broek and Onno Ruding. Margaret naturally spent a good deal of time on the NATO issue. On this the Dutch were among the soundest of the allies. But eventually Nigel was able to introduce Ruding on the subject of the ERM. Van den Broek and I had agreed, ahead of the meeting, that Foreign Ministers would lie low on this topic. We both felt that financial arguments were more likely than political to carry the day. And Ruding did well. The chances of resisting any automatic move to EMU, he said, would be vastly improved by a British commitment to early ERM membership. Lubbers added his weight to the argument on strictly practical grounds. Margaret responded by laying into the Dutch, with ferocious gusto. Nigel was taken aback by this. I was well used to it - and so were the Dutch- from their experience of Margaret at European Councils. But that experience too left them in no doubt that their arguments had made little impression. The experiment in cross-frontier Cabinet government had been in vain. But it was well worth the attempt.I was most grateful to our good Dutch friends.'
- ↑ Lord Lawson of Blaby, brilliant tax-cutting Chancellor of the Thatcher era – obituary. The Telegraph (4 april 2023). Geraadpleegd op 16 mei 2025.
- ↑ Lawson, Nigel (1992). The View from No. 11. Bantam Press, p. 927-971.
- ↑ Webster, Philip (2016). Inside Story. Politics, Intrigue and Treachery from Thatcher to Brexit. William Collins, 95-100, 107-114 (Chapters "Madrid - And Dominic Lawson's Star Turn"; "Thatcher's Fall, Major's Arrival - and How the Rugby Team might Have Saved Her").
- ↑ Howe, Geoffrey (1994). Conflict of Loyalty. MacMillan, p. 586-592.
- ↑ Thatcher, Margaret (1993). The Downing Street Years. HarperCollinsPublishers, p. 757.
- ↑ Howe, Geoffrey (1994). Conflict of Loyalty. MacMillan, 581-598, 637-668.
- ↑ Andrew Marr, A History of Modern Britain, Pan Books, 10th Anniversary edition, 2017, 472. 'For years Geoffrey Howe had absorbed her slights, her impatience, her mockery, her snarls. He had taken it all, with the rubbery fatalism of the battered husband who will never leave. Now, observing her flaming anti- Brussels crusade, he decided he had had enough. She probably tipped him over the edge by turning on him savagely and unfairly over some legislation that was not ready, but he had decided to go.'
- ↑ Andrew Marr, A History of Modern Britain, Pan Books, 10th Anniversary edition, 2017, 472-473. 'On 13 November 1990 he stood up rather lugubriously in the House of Commons and did her in. His resignation statement was designed to answer the story put around by Number Ten that he had gone over nothing much at all. To a packed chamber he revealed that Lawson and he had threatened to resign together the previous year and accused her of sending her ministers to negotiate in Brussels like a cricket team going to the crease, having first broken their bats in the changing room. She was wrong over Europe, he insisted; and then threw the door open to the further leadership challenge that was now inevitable: "The time has come for others to consider their own response to the tragic conflict of loyalties with which I myself have wrestled for perhaps too long." Television cameras had just been allowed into the Commons. Across the country people could watch Howe, with Nigel Lawson nodding behind him, could see Heseltine’s studied, icy calm, and observe the white-faced reaction of the Prime Minister herself. The next day Heseltine announced he would stand against her as leader. She told The Times that he was a socialist at heart, someone whose philosophy at its extreme end had just been defeated in the Soviet Union. She would see him off, of course.'
- ↑ (en) TV, Source: Parliment, "Geoffrey Howe’s resignation: the speech that began Thatcher's downfall – video", The Guardian, 10 oktober 2015. Geraadpleegd op 20 mei 2025.
- ↑ (en) "Geoffrey Howe: Resignation extracts", BBC News. Geraadpleegd op 20 mei 2025.
- ↑ (en) Geoffrey Howe: 'Their bats have been broken', Resignation speech - 1990. Speakola (6 augustus 2015). Geraadpleegd op 20 mei 2025.
- ↑ (en) Maitland, Jonathan, "Howezat! The day a ‘dead sheep’ turned into a roaring lion", The Guardian, 15 november 2020. Geraadpleegd op 20 mei 2025.
- ↑ Cannadine, David (2017). Margaret Thatcher. Life and Legacy. Oxford University Press, 101-102, 107-110.
- ↑ (en) Watt, Nicholas, "EU referendum plan attacked by pro-Europe Tory Lord Howe", The Guardian, 31 januari 2013. Geraadpleegd op 29 mei 2025.
- ↑ Geoffrey Howe, the man who ended Margaret Thatcher's career, retires from the Lords, Telegraph.co.uk, 19 mei 2015. Gearchiveerd op 15 april 2023.
- ↑ Geoffrey Howe, former Conservative chancellor, dies, BBC.com, 10 oktober 2015.
- ↑ (en) Geoffrey Howe dies aged 88. The Telegraph (10 oktober 2015). Geraadpleegd op 29 mei 2025.
| Voorganger: Denis Healey |
Minister van Financiën 1979–1983 |
Opvolger: Nigel Lawson |
| Voorganger: Francis Pym |
Minister van Buitenlandse Zaken 1983–1989 |
Opvolger: John Major |
| Voorganger: John Wakeham |
Leader of the House of Commons 1989–1990 |
Opvolger: John MacGregor |
| Voorganger: John Wakeham |
Lord President of the Council 1989–1990 |
Opvolger: John MacGregor |
| Voorganger: Willie Whitelaw (1988) |
First Secretary of State 1989–1990 |
Opvolger: Michael Heseltine (1995) |
| Voorganger: Rab Butler (1964) |
Vicepremier 1989–1990 |
Opvolger: Michael Heseltine (1995) |
- Brits advocaat
- Britse baron voor het leven
- Brits minister van Buitenlandse Zaken
- Brits minister van Financiën
- Brits onderminister
- Conservative Party-politicus (Verenigd Koninkrijk)
- Leader of the House of Commons
- Lord President of the Council
- Lid van het Lagerhuis (Verenigd Koninkrijk)
- Lid van het Hogerhuis (Verenigd Koninkrijk)
- Welsh politicus








