Hagar (Hebreeuws: הָגָר, Hagar, "vreemde"; Arabisch: هاجر, Hadjar) was volgens de Hebreeuwse Bijbel de Egyptische dienstmaagd van Abrahams vrouw Sara, bijvrouw van Abraham en de moeder van Ismaël (Genesis 16, 21:1-21; 25:12-17).
Verhaal
Tien jaren lang diende Hagar Sara trouw. Aangezien Sara al die tijd kinderloos bleef, besloot Sara Abraham met Hagar te laten slapen, zodat hij bij haar wel kinderen kon krijgen. Hagar werd zwanger. Maar Sara werd jaloers op Hagar en verjoeg haar. God kwam echter tot Hagar in haar verdriet, nabij een put (Lachai-Roi) en zond haar terug naar Sara en Abraham met de belofte dat haar zoon stamvader zou worden van een volk en Hij gebood het kind, dat spoedig geboren zou worden, Ismaël te noemen.
Later werd ook Sara zwanger en God besloot met het kind Isaak zijn verbond te sluiten. Abraham vroeg God toch ook met Ismaël te zijn en God herhaalde zijn eerdere belofte aan Hagar.
Na de geboorte van Isaak drong Sara er bij Abraham weer op aan Hagar en Ismaël weg te zenden. Na een laatste garantie van God deed Abraham dit en Hagar trok met haar kind en een kruik water de woestijn in. God hield woord en Ismaël stierf op 137-jarige leeftijd, omringd door zijn nazaten, een volk dat een gebied bewoonde van Havila tot aan Sur.
Hadjar (Hagar) in de Koran
In de Koran krijgt Hagar geen naam. In dit verhaal over haar kwam Abraham met zijn familie terecht in Egypte. Later bracht hij Hadjar en haar zoon Ismaël naar een dorre vallei in Arabië en liet ze daar achter, nadat God hem had beloofd om voor hen te zorgen.
Hadjar, bezorgd om haar baby, zocht in de omgeving naar eten en water. Volgens de Koran ontstond er als antwoord op Hadjars gebeden, als door een wonder, een bron aan de voeten van Ismael. Dit is nu de Bron van Ismael, de Zamzam in Mekka. Hadjar zocht in de woestijn naar voedsel en beklom nabije heuvels om uit te kijken naar karavanen aan de horizon. Uiteindelijk stopten passerende handelaren en vroegen Hadjar toestemming om hun kamelen te laten drinken.
In de loop van de tijd besloten de handelaren zich te vestigen in de kleine vallei. Uiteindelijk groeide deze nederzetting uit tot de stad Mekka. Abraham kwam van tijd tot tijd terug om Hadjar en Ismael te bezoeken. Toen Ismael ongeveer 13 jaar oud was, bouwden Abraham en Ismael samen de Ka'aba, een kubusvormig gebouw, speciaal bestemd voor de aanbidding van de Ene God.
Vijfentwintighonderd jaar later, in de tijd van de profeet Mohammed, was Mekka een belangrijke handelspost. Als de moslims in Mekka aankomen, verrichten ze een eerste tawaaf, dit is een ronde, tegen de klok in, om de Ka'aba (het kubusvormige gebouw). Gedurende deze rondgang reciteren ze "Labbayka Allahumma Labbayk", wat betekent: "Hier ben ik, tot uw dienst, O Allah, hier ben ik".
Pelgrims verrichten ook de sa'i, dat is zeven keer heen en weer rennen tussen de twee kleine heuvels Saf en Marwah. Dit symboliseert het verhaal van Hadjars wanhopige zoektocht naar water en voedsel.