In 1798 werd vastgesteld dat elk jaar een derde van de Leden van het Vertegenwoordigend Lichaam (dat beschouwd kan worden als een voorloper van de Tweede Kamer) aftrad en werd vervangen door een gelijk aantal nieuwe leden. De grootte van het Vertegenwoordigend Lichaam hing af van het aantal inwoners: voor elke 20.000 inwoners was er één vertegenwoordiger.
De zittingsperiode bleef in 1801, na de instelling van een Wetgevend Lichaam, hetzelfde. De grootte werd vastgesteld op 35. In 1806 werd besloten dat elk jaar een vijfde deel van het Wetgevend Lichaam werd vervangen, en de grootte werd verminderd tot 19, waarbij werd vastgesteld hoeveel leden elk departement had.
De Staten-Generaal, met de tot op heden van kracht zijnde splitsing in een Eerste Kamer en een Tweede Kamer, vormt sinds 1814 het Nederlandse parlement. De grootte werd vastgesteld op 55 leden, waarvan elk jaar een derde deel aftredend was.
Na de instelling in 1815 van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd bij de Grondwet van 1815 een tweekamerstelsel ingevoerd; sindsdien bestaat de Staten-Generaal uit een Eerste Kamer en een Tweede Kamer. Het aantal leden van de Tweede Kamer werd vastgesteld op 110. De zittingsduur van de leden werd vastgesteld op drie jaar; elk jaar was een derde van het aantal leden aftredend.[3][4]
De 110 leden werden benoemd door de Staten der Provinciën; elke provincie had een vast aantal leden. De zetelverdeling per provincie was als volgt: Antwerpen 5, Drenthe 1, Friesland 5, Gelderland 6, Groningen 4, Henegouwen 8, Holland 22, Limburg 4, Luik 6, Luxemburg 4, Namen 2, Noord-Brabant 7, Oost-Vlaanderen 10, Overijssel 4, Utrecht 3, West-Vlaanderen 8, Zeeland 3 en Zuid-Brabant 8.
In 1830 scheidden de zuidelijke provincies (Antwerpen, Henegouwen, Limburg, Luxemburg, Luik, Namen, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zuid-Brabant) zich af als België.[5] Deze provincies (inclusief het in Nederland gebleven deel van Limburg) waren daardoor niet meer vertegenwoordigd in de Tweede Kamer zodat er in de praktijk 55 leden waren.
In 1840 werd de Grondwet aangepast nadat de scheiding tussen Nederland en België definitief was geworden. Er kwamen drie zetels voor de nieuwe provincie Limburg (het oostelijke deel van de eerdere provincie), zodat het aantal leden werd vastgesteld op 58.[6][7] Tevens werd de provincie Holland gesplitst in Noord-Holland en Zuid-Holland; Noord-Holland kreeg 10 zetels in de Tweede Kamer en Zuid-Holland 12.
In 1848 werd de Grondwet gewijzigd.[7] De leden van de Tweede Kamer werden nu rechtstreeks gekozen door de kiesgerechtigde bevolking. Tevens werden kiesdistricten ingesteld; een Kieswet, die in 1850 in werking trad, regelde voortaan de details.
In afwachting van deze Kieswet bevatte de Grondwet een voorlopig kiesreglement, zodat de eerste directe verkiezingen al in november 1848 konden plaatsvinden.
In 1848 werd Nederland verdeeld in 68 enkelvoudige kiesdistricten.[8] In de Kieswet van 1850[9] werd deze indeling herzien; het meervoudige kiesdistrict werd de norm. De meeste districten vaardigden twee Kamerleden af. Elk lid had vier jaar zitting, en elke twee jaar was de helft van het aantal leden aftredend; voor de vrijgevallen zetels werden dan periodieke verkiezingen gehouden.[4] Het aantal leden werd vastgesteld op 1 per 45.000 inwoners.[3] Daarom moesten indeling en aantal van de kiesdistricten door de bevolkingsgroei regelmatig bijgesteld worden.[6] Het aantal districten en het aantal Kamerleden ontwikkelde zich als volgt:
Algemene verkiezingen wegens tussentijdse ontbinding van de Tweede Kamer (waarbij in alle kiesdistricten verkiezingen gehouden werden) vonden in deze periode plaats in 1848, 1850, 1853, 1866, 1868, 1884, 1886 en 1887.
Tussentijdse verkiezingen wegens uitbreiding van het aantal afgevaardigde Kamerleden vonden (in de daarbij betrokken kiesdistricten) plaats in 1859, 1864, 1869 en 1878. Een wijziging van de gemeentelijke indeling van een kiesdistrict resulteerde niet in een tussentijdse verkiezing; zij werd effectief bij de eerstvolgende periodieke verkiezing na deze herindeling.
In het laatste kwart van de negentiende eeuw kwam langzamerhand de vorming van politieke partijen op gang.
In 1887 werd de Grondwet gewijzigd; vanaf 1888 werden alle leden tegelijkertijd gekozen en had elk lid vier jaar zitting.[4] De leden werden nog steeds gekozen in kiesdistricten, en het aantal leden werd gefixeerd op 100; de relatie met het aantal inwoners c.q. kiesgerechtigden werd derhalve losgelaten.[3] Alle kiesdistricten behalve die in de grote steden vaardigden één Kamerlid af. De meervoudige kiesdistricten die resteerden (Amsterdam met negen afgevaardigden, Rotterdam met vijf, Den Haag met drie, Utrecht en Groningen met elk twee) werden in 1897 na een herziening van de Kieswet opgeheven en omgezet in enkelvoudige kiesdistricten.
In 1908 vond er een kabinetswisseling plaats zonder tussentijdse verkiezingen. Het toen geformeerde kabinet-Heemskerk bleef aan na de verkiezingen in 1909.
Algemene verkiezingen wegens tussentijdse ontbinding van de Tweede Kamer vonden in deze periode plaats in 1888, 1894 en 1917.
↑In dit artikel wordt een overzicht gegeven van zetelverdelingen als gevolg van verkiezingen; personen die tussentijds van een fractie afsplitsten of naar een andere partij overgingen zijn bij hun oorspronkelijke fractie geteld.
↑Enkele departementen waren al eerder toegevoegd aan het Franse Keizerrijk.
↑De provincie Luxemburg werd in 1839 gesplitst in een westelijk deel dat aan België werd toegevoegd en een oostelijk deel dat werd omgezet in het groothertogdom Luxemburg. Het groothertogdom was nog tot 1890 in een personele unie verbonden met Nederland, maar zonder vertegewoordiging in de Staten-Generaal.
↑ abZowel in 1840 als in 1848 werd de Tweede Kamer in verband met de behandeling van de Grondwetsherziening tijdelijk aangevuld met eenzelfde aantal leden (55 in 1840 en 58 in 1848), de zogeheten Buitengewone leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
↑Amsterdam telde vijf kiesdistricten, Rotterdam en Den Haag ieder twee
* Algemene verkiezingen in verband met (vervroegde) ontbinding van de Tweede Kamer ** Periodieke verkiezingen in verband met het einde van de zittingstermijn van de helft van de Tweede Kamerleden
· ·
Samenstelling van de Tweede Kamer naar zittingsperiode