Een knokkel of kneukel is een plaats waar een vinger of teen kan bewegen dankzij de knokkelgewrichten. De knokkels worden goed zichtbaar als een vuist gemaakt wordt (door of bij sterke tot maximale buiging van de proximale falanxen). Het woord is gerelateerd aan het woord knoken, dat 'botten' of 'beenderen' betekent, maar ook een verouderde benaming voor 'handen' is.[1]
Het hoorbaar kraken van de knokkels wordt veroorzaakt door de synoviale vloeistof die het vacuüm vult dat door de beweging veroorzaakt wordt.
De knokkels – en de ruimten ertussen – kunnen worden gebruikt als een ezelsbruggetje om de duur van de maanden te onthouden; een knokkel relateert men aan een lange maand (eenendertig dagen) en de ruimte ertussen aan een korte maand (dertig dagen, met uitzondering van februari met nog minder dan dertig dagen, maar dat daarmee nog wel een 'korte maand' is)[2] Er zijn vier knokkels met drie laagtes daartussen. Dat is voor de duur van de eerste zeven maanden, dus tot en met juli. Daarna begin je opnieuw met augustus.
- ↑ KNOOK. gtb.inl.nl. Instituut voor de Nederlandse Taal. Gearchiveerd op 19 maart 2019. Geraadpleegd op 19 maart 2019.
- ↑ Februari heeft als enige korte maand nog minder dan dertig dagen: 29 dagen in schrikkeljaren, en slechts 28 dagen in gewone of niet-schrikkeljaren.