

Protectionisme is een interventionistisch economisch beleid dat door een staat of een groep staten wordt gevoerd om binnenlandse producenten te beschermen tegen en te bevoordelen ten opzichte van de concurrentie van buitenlandse producenten. Het is een vorm van regulering van de buitenlandse handel van een land. Protectionisme is gekant tegen vrijhandel (waarvan het belangrijkste resultaat momenteel de globalisering van de handel is) en tegen de theorie van het comparatief voordeel.[1]
Protectionistische maatregelen bestaan in wezen uit het beperken van de buitenlandse invoer (douanebarrières, invoerquota, overheidsvoorschriften, technische of gezondheidsnormen), het aanmoedigen van uitvoer (diverse subsidies, belastingvoordelen, devaluatie van de munteenheid), het bevoordelen van binnenlandse bedrijven bij overheidsopdrachten, of het verhinderen dat buitenlandse investeerders binnenlandse bedrijven overnemen.[1]
Door de invoer te ontmoedigen, zijn consumenten minder geneigd zijn de ingevoerde producten te kopen omdat ze duurder worden. Het is de bedoeling dat men in plaats daarvan lokale producten koopt en zo zou, volgens voorstanders van protectionisme, de economie van het land gestimuleerd worden. Protectionistische beleidsmaatregelen zouden dus een stimulans zijn om de productie uit te breiden en de invoer te vervangen door binnenlandse producten (importsubstitutie).[2] Ze zijn bedoeld om de druk van de buitenlandse concurrentie te verminderen en volgens voorstanders zou het de handelstekort terugdringen. Zij kunnen ook worden gebruikt om kunstmatig lage prijzen van bepaalde ingevoerde producten als gevolg van dumping, uitvoersubsidies of valutamanipulatie te corrigeren.[2]
Er is een consensus onder economen dat protectionisme een negatief effect heeft op economische groei en welvaart,[3][4][5][6] terwijl vrijhandel en het verminderen van handelsbelemmeringen een significant positief effect hebben op de economische groei.[4][7][8][9][10][11] Volgens de meeste economen, zoals Douglas Irwin, is protectionisme een belangrijke medeveroorzaker van bepaalde economische crisissen, met name de Grote Depressie.[12] Hoewel handelsliberalisering soms kan leiden tot ongelijk verdeelde winsten en verliezen, en op de korte termijn economische ontwrichting kan veroorzaken voor werknemers in sectoren die concurreren met import,[13][14] verlaagt vrijhandel de kosten van goederen en diensten voor zowel producenten als consumenten.[15]
Een extreme vorm van protectionisme is isolationisme. Of een land kan wegkomen met deze maatregelen hangt vaak af van de Wereldhandelsorganisatie. Hiervan zijn zo'n 150 landen lid, en zij legt de regels van handel tussen landen in verdragen en gerechtelijke uitspraken vast.
Protectionistische maatregelen
Een verscheidenheid van maatregelen is gebruikt om protectionistische doelstellingen te bereiken. deze omvatten:
- Tarieven: over het algemeen worden tarieven (of belastingen) geheven op ingevoerde goederen. De tarieven variëren in het algemeen naargelang het soort goederen dat wordt ingevoerd. Invoertarieven zullen de kosten voor de importeurs verhogen en de prijs van de ingevoerde goederen op de plaatselijke markten doen stijgen, waardoor de hoeveelheid ingevoerde goederen zal afnemen, ten voordele van de plaatselijke producenten. Er kunnen ook exporttarieven worden opgelegd, en in een economie met zwevende wisselkoersen hebben exporttarieven dezelfde effecten als importtarieven. Aangezien exporttarieven echter vaak worden gezien als schadelijk voor plaatselijke industrieën, terwijl importtarieven worden gezien als helpend voor plaatselijke industrieën, worden exporttarieven zelden toegepast.
- Importquota: om de hoeveelheid geïmporteerde goederen te verminderen en zo de marktprijs ervan te verhogen. De economische effecten van een invoercontingent zijn vergelijkbaar met die van een tarief, met dit verschil dat de belastingopbrengst van een tarief zal worden verdeeld onder degenen die invoervergunningen ontvangen. Economen stellen vaak voor de invoervergunningen te veilen aan de hoogste bieder, of de invoercontingenten te vervangen door een gelijkwaardig tarief.
- Bescherming van technologieën, octrooien, technische en wetenschappelijke kennis.[16][17][18]
- Voorkomen dat buitenlandse investeerders de controle over binnenlandse bedrijven overnemen.[19][20]
- Administratieve belemmeringen: landen worden er soms van beschuldigd dat zij hun diverse administratieve voorschriften (b.v. met betrekking tot voedselveiligheid, milieunormen, elektrische veiligheid, enz.)
- Antidumpingwetgeving: dumping is de praktijk waarbij bedrijven aan exportmarkten verkopen tegen prijzen die lager zijn dan die welke op de binnenlandse markten worden berekend. Voorstanders van antidumpingwetten voeren aan dat zij de invoer van goedkopere buitenlandse goederen verhinderen waardoor plaatselijke bedrijven hun poorten zouden moeten sluiten. In de praktijk worden antidumpingwetten echter meestal gebruikt om handelstarieven op te leggen aan buitenlandse exporteurs.
- Directe subsidies: overheidssubsidies (in de vorm van forfaitaire betalingen of goedkope leningen) worden soms gegeven aan plaatselijke bedrijven die niet goed kunnen concurreren tegen de invoer. Deze subsidies zouden de plaatselijke werkgelegenheid "beschermen" en plaatselijke bedrijven helpen zich aan te passen aan de wereldmarkten.
- Exportsubsidies: Regeringen gebruiken vaak exportsubsidies om de export te vergroten. Uitvoersubsidies hebben het tegenovergestelde effect van uitvoertarieven omdat de exporteurs de betaling krijgen, die een percentage of aandeel van de exportwaarde is.
- Wisselkoerscontrole: Een regering kan op de valutamarkt interveniëren om de waarde van haar valuta te verlagen door haar valuta op de markt te verkopen. Als zij dat doet, zullen de kosten van de invoer stijgen en de kosten van de uitvoer dalen, hetgeen tot een verbetering van haar handelsbalans zal leiden.
- Internationale octrooistelsels: er is iets voor te zeggen om nationale octrooistelsels te beschouwen als een dekmantel voor protectionistische handelspolitiek op nationaal niveau. Dit argument heeft twee aspecten: een eerste waarbij de octrooien van een land deel uitmaken van een systeem van relatieve voordelen die in handelsbesprekingen tegen een ander land kunnen worden uitgebuit, en een tweede waarbij het zich aansluiten bij een wereldwijd octrooistelsel een status van "goed burgerschap" verleent ondanks "de facto protectionisme". Peter Drahos legt uit dat staten zich realiseerden dat octrooistelsels konden worden gebruikt om protectionistische strategieën te verbergen. Er waren ook reputatievoordelen voor staten om zich aan te sluiten bij stelsels van intellectuele eigendom. Men kon de verschillende herzieningen van de Conventies van Parijs en Bern bijwonen, deelnemen aan de kosmopolitische morele dialoog over de noodzaak om de vruchten van de arbeid van de auteur en het inventieve genie te beschermen ... terwijl men wist dat het nationale stelsel van intellectuele eigendom een nuttig protectionistisch wapen was.[21]
- Politieke campagnes ter bevordering van de binnenlandse consumptie (bijvoorbeeld de "Buy American"-campagne in de Verenigde Staten, die zou kunnen worden gezien als een buitenwettelijke bevordering van protectionisme).
- Preferentiële overheidsuitgaven, zoals de Buy American Act: federale wetgeving waarbij de Amerikaanse regering wordt aangespoord bij haar aankopen de voorkeur te geven aan in de VS vervaardigde producten.
Theorieën rond protectionisme
Zero-sum game
Een vroege vorm van protectionisme kwam voort uit de theorie van het mercantilisme. Deze politiek beschouwde economie als een nulsomspel waarbij de ene partij wint wat de andere verliest. Het legde daarom een grote nadruk op een positieve handelsbalans om de rijkdom van een land te vergroten. Thomas Mun in Engeland en Colbert in Frankrijk waren grote voorstanders van deze politiek. De Britten voerden onder meer in 1651 de Engelse Scheepvaartwetten in die de scheepvaart door niet-Engelse schepen van en naar Engeland en de Engelse koloniën inperkte en in 1815 volgden de Graanwetten.
Absoluut en comparatief voordeel
Nadat de Britten een dominante positie hadden bereikt op de wereldmarkt, stonden zij in een positie waarin vrijhandel gunstiger was voor hen. Dit standpunt werd verdedigd door Adam Smith en de andere klassieke economen die daarbij de principes van absoluut en comparatief voordeel naar voren brachten. Protectionisme leidt volgens hen wel tot een verbeterde situatie binnen één bedrijfstak, maar het land als geheel gaat er op achteruit. In 1817 publiceerde David Ricardo wat sindsdien bekendstaat als de theorie van comparatief voordeel in zijn boek On the Principles of Political Economy and Taxation.[22] David Ricardo stelde dat vanwege het comparatieve voordeel dat beide landen bij vrijhandel genieten, protectionisme bestreden moet worden.
Verschillende fases
Friedrich List zag het standpunt van Smith als te beperkt en stelde in 1841 in Das nationale System der politischen Ökonomie dat een industrie in ontwikkeling in de beginfase beschermd dient te worden tegen de buitenlandse concurrentie. Dit kan door het heffen van invoerrechten (Erziehungszölle). Ook de fasentheorie van Rostow maakt onderscheid tussen verschillende fases.
Ongelijkheid tussen landen
Volgens centrum-periferiemodellen zoals de wereld-systeemtheorie van Wallerstein (jaren 1970) of de Dependencia-theorie (jaren 1960) doorlopen niet alle landen door dezelfde fases. Welke fases doorlopen worden, is afhankelijk van of een land tot het centrum of tot de periferie behoort. Een belangrijk argument voor protectionisme volgt dan ook uit de ongelijkwaardige politieke en economische relatie tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Volgens de Dependencia-theorie houden ontwikkelingslanden zonder protectionisme een achterstand door de quasi-koloniale verhoudingen, waarbij het rijke centrum arbeid en grondstoffen onttrekt aan de arme periferie.
Protectionisme en de Grote Depressie
De econoom Douglas A. Irwin stelt dat de Smoot-Hawley Tariff Act weliswaar niet de primaire oorzaak was van de Grote Depressie, maar dat deze wel bijdroeg aan de ernst ervan door internationale vergeldingsmaatregelen uit te lokken en de wereldhandel te verminderen. De Smoot-Hawley-wet verhoogde het gemiddelde tarief op belaste invoer met 15 tot 18 procent. Wat de impact van Smoot-Hawley enigszins beperkte, was de beperkte omvang van de Amerikaanse handelssector op dat moment. Slechts een derde van de totale invoer in de Verenigde Staten in 1930 viel onder invoerrechten, en deze belaste goederen vertegenwoordigden slechts 1,4 procent van het bbp. Volgens Irwin is er geen bewijs dat de wetgeving haar doelstellingen van netto banengroei of economisch herstel heeft bereikt. Zelfs vanuit een Keynesiaans perspectief was het beleid contraproductief, aangezien de daling van de export groter was dan de afname van de import. Hoewel dalende buitenlandse inkomens een belangrijke factor waren in de ineenstorting van de Amerikaanse export, beperkte het tarief ook de buitenlandse toegang tot Amerikaanse dollars, waardoor de munt apprecieerde en Amerikaanse goederen minder concurrerend werden in het buitenland. Irwin benadrukt dat een van de schadelijkste gevolgen van de wet de verslechtering was van de handelsrelaties van de Verenigde Staten met belangrijke partners. De wet werd aangenomen op een moment dat de Volkenbond werkte aan een wereldwijde “tarievenbestand”, en de Smoot-Hawley Tariff werd breed gezien als een unilaterale en vijandige maatregel, die internationale samenwerking ondermijnde. Volgens Irwin was de belangrijkste langetermijnimpact dat de opgeroepen wrevel andere landen aanmoedigde om discriminerende handelsblokken te vormen. Deze preferentiële handelsregelingen leidden de wereldhandel weg van de Verenigde Staten en belemmerden het wereldwijde economisch herstel.[23][24]
Volgens The Economist zorgde de Smoot-Hawley Tariff Act dat “… de wereldhandel met twee derde daalde. Het was zo catastrofaal voor de groei in Amerika en de rest van de wereld dat wetgevers het onderwerp sindsdien niet meer hebben aangeraakt. ‘Smoot-Hawley’ werd synoniem voor rampzalig beleid.”[25]
Een meer terughoudende visie wordt vertegenwoordigd door de New-Keynesiaanse econoom Paul Krugman, die stelt dat tarieven niet de belangrijkste oorzaak waren van de Grote Depressie, maar eerder een reactie daarop, en dat protectionisme slechts een beperkte bron van allocatieve inefficiëntie vormt.[26][27]
Impact
Er bestaat brede consensus onder economen dat protectionisme een negatief effect heeft op economische groei en het economisch welzijn, terwijl vrijhandel en het verminderen van handelsbarrières een positief effect hebben op de economische groei.[7][8][9][4][28][29][30]
Protectionisme wordt vaak bekritiseerd door economen omdat het de mensen schaadt die het bedoeld is te helpen. Reguliere economen steunen in plaats daarvan vrijhandel.[31][32] Het principe van comparatief voordeel toont aan dat de voordelen van vrijhandel opwegen tegen de verliezen, omdat vrijhandel meer banen creëert dan vernietigt door landen toe te staan zich te specialiseren in de productie van goederen en diensten waarin zij een comparatief voordeel hebben.[33] Protectionisme leidt tot welvaartsverlies; dit verlies aan algemene welvaart komt niemand ten goede, in tegenstelling tot een vrije markt zonder handelsbelemmeringen, waar een dergelijk totaal verlies niet bestaat. Econoom Stephen P. Magee stelt dat de voordelen van vrijhandel wel 100 keer groter zijn dan de nadelen.[34]
Levensstandaard
Een studie uit 2016 concludeerde dat "handel doorgaans de armen ten goede komt", omdat zij een groter deel van hun inkomen uitgeven aan goederen, terwijl vrijhandel de kosten van goederen verlaagt.[35] Ander onderzoek wees uit dat de toetreding van China tot de WTO voordelig was voor Amerikaanse consumenten, omdat de prijzen van Chinese goederen aanzienlijk daalden.[36] Harvard-econoom Dani Rodrik stelt dat, hoewel globalisering en vrijhandel sociale problemen kunnen veroorzaken, dat"een serieus protectionistisch beleid de vele groepen die profiteren van handel zou schaden en zou leiden tot dezelfde soort sociale conflicten die globalisering zelf genereert. We moeten erkennen dat het opwerpen van handelsbarrières slechts in beperkte omstandigheden zal helpen, en dat handelsbeleid zelden de beste reactie zal zijn op de problemen [van globalisering]".[37]
Groei
Een empirische studie van Furceri et al. (2019) concludeerde dat protectionistische maatregelen zoals tariefverhogingen een aanzienlijk negatief effect hebben op binnenlandse productie en productiviteit.[38] Een invloedrijke studie uit 1999 van Jeffrey A. Frankel en David H. Romer vond dat vrijhandel, gecontroleerd voor relevante factoren, een positief effect heeft op groei en inkomens. Het effect was kwantitatief groot en statistisch significant.[39]
Volgens economische historici Findlay en O'Rourke bestaat er consensus in de economische literatuur dat protectionistisch beleid in het interbellum "de wereldeconomie als geheel schaadde, hoewel er debat is over de grootte van het effect."[40]
De Amerikaanse econoom Douglas Irwin stelt: "Dat er een correlatie bestaat tussen hoge tarieven en groei in de late negentiende eeuw valt niet te ontkennen. Maar correlatie is geen causaliteit... er is geen reden om aan te nemen dat importbescherming een goed beleid was enkel omdat de uitkomst goed was: die uitkomst kan zijn veroorzaakt door volledig andere factoren, of misschien zou het resultaat zelfs beter zijn geweest zonder bescherming."[41] Irwin merkt bovendien op dat "weinig waarnemers ronduit hebben beweerd dat de hoge tarieven de groei veroorzaakten."[41]
Ontwikkelingslanden
Er bestaat brede consensus onder economen dat vrijhandel arbeiders in ontwikkelingslanden helpt, ook al gelden daar minder strikte gezondheids- en arbeidsnormen dan in ontwikkelde landen. Dit komt doordat "de groei van de maakindustrie — en van de vele andere banen die de nieuwe exportsector creëert — een rimpeleffect heeft doorheen de economie" dat concurrentie tussen producenten verhoogt en zo lonen en levensomstandigheden verbetert.[42] De Nobelprijswinnaars Milton Friedman en Paul Krugman hebben vrijhandel verdedigd als een model voor economische ontwikkeling.[7] Alan Greenspan, voormalig voorzitter van de Amerikaanse Federal Reserve, heeft protectionisme bekritiseerd omdat het "leidt tot het verschrompelen van ons concurrentievermogen. ... Als men de protectionistische route volgt, zullen nieuwere, efficiëntere industrieën minder ruimte krijgen om uit te breiden, en zullen de totale productie en het economisch welzijn eronder lijden."[43]
Protectionisten stellen dat nieuwe industrieën bescherming nodig kunnen hebben tegen gevestigde buitenlandse concurrentie om zich te kunnen ontwikkelen. Reguliere economen geven toe dat tarieven op korte termijn binnenlandse industrieën kunnen helpen zich te ontwikkelen, maar dit is afhankelijk van de tijdelijke aard van de bescherming en het vermogen van de overheid om de juiste sectoren te ondersteunen.[44][45] De problemen hierbij zijn dat de beschermende tarieven vaak niet worden afgebouwd nadat de sector is gevestigd, en dat overheden zelden de juiste industrieën kiezen om te beschermen.[45] Economen hebben in meerdere landen en sectoren gevallen geïdentificeerd waar pogingen om zuigelingenindustrieën te beschermen mislukt zijn.[46][47][48][49][50]
Protectionisme per land
Verenigd Koninkrijk

In de 14e eeuw had Edward III (1312-1377) interventionistische maatregelen genomen, zoals het verbieden van de invoer van wollen stoffen, om de plaatselijke wolproductie te ontwikkelen. Vanaf 1489 voerde Hendrik VII voorschriften in zoals de verhoging van de uitvoerrechten op ruwe wol. De Tudor-monarchen, met name Hendrik VIII en Elizabeth I, hadden protectionisme, subsidies, de verdeling van monopolierechten, door de overheid gesponsorde industriële spionage en andere middelen van overheidsinterventie gebruikt om de wolindustrie in Engeland te ontwikkelen.[51] Het Verenigd Koninkrijk groeide uit tot het belangrijkste wolproducerende land ter wereld.
Maar het echte keerpunt in het Britse economische beleid kwam in 1721. Vanaf deze datum werden door Robert Walpole beleidsmaatregelen ingevoerd om de verwerkende industrie te bevorderen. Deze omvatten verhoging van de tarieven op ingevoerde buitenlandse industrieproducten, subsidiëring van de export, verlaging van de tarieven op ingevoerde grondstoffen die voor industrieproducten worden gebruikt, en afschaffing van de uitvoerrechten op de meeste industrieproducten. Dit beleid was vergelijkbaar met dat van landen als Japan, Korea en Taiwan na de Tweede Wereldoorlog. Het VK was dus het eerste land dat een grootschalige ontwikkelingsstrategie voor deze opkomende industrie ten uitvoer legde. In de uiteenzetting van zijn beleid zei Walpole:
Het is duidelijk dat niets zozeer bijdraagt tot de bevordering van het algemeen welzijn als de uitvoer van industrieproducten en de invoer van buitenlandse grondstoffen.
Walpoles protectionistische beleid werd voortgezet in de volgende eeuw en stelde de Britse industrie in staat die van het continent in te halen en vervolgens haar voorsprong te behouden. Het Verenigd Koninkrijk bleef tot het midden van de 19e eeuw een sterk protectionistisch land. Tegen 1820 bedroeg het gemiddelde Britse invoertarief voor industrieproducten 45-55%.[51] Bovendien stelde het Verenigd Koninkrijk een totaalverbod in op geavanceerde industrie in zijn koloniën die het niet tot ontwikkeling wilde zien komen. Walpole dwong de Amerikanen zich te specialiseren in producten met een lage toegevoegde waarde in plaats van producten met een hoge toegevoegde waarde. Het Verenigd Koninkrijk verbood ook uitvoer uit zijn koloniën die concurreerden met zijn eigen producten in binnen- en buitenland. Het verbood de invoer van katoenen textiel uit India, dat in die tijd superieur was aan de Britse producten. Het had de uitvoer van wollen stoffen uit zijn koloniën naar andere landen verboden (Wool Act). Ten slotte wilde het VK ervoor zorgen dat de kolonisten zich beperkten tot de productie van grondstoffen en nooit concurrenten werden voor de Britse fabrikanten. Er werden beleidsmaatregelen genomen om de productie van grondstoffen in de koloniën aan te moedigen. Walpole had exportsubsidies verleend (aan Amerikaanse zijde) en invoerrechten afgeschaft (aan Britse zijde) op in de Amerikaanse koloniën geproduceerde grondstoffen. De koloniën waren dus gedwongen de meest winstgevende industrieën in handen van het Verenigd Koninkrijk te laten.[51]
Aan het begin van de 19e eeuw bedroeg het gemiddelde tarief op ingevoerde industrieproducten ongeveer 50%, het hoogste van alle grote Europese landen. Ondanks zijn groeiende technologische voorsprong op andere naties bleef het Verenigd Koninkrijk zijn beleid van industriële bevordering voortzetten tot het midden van de 19e eeuw en handhaafde het zeer hoge tarieven op ingevoerde industrieproducten tot in de jaren 1820, twee generaties na het begin van de Industriële Revolutie. Zo werd volgens de economisch historicus Paul Bairoch de technologische vooruitgang van het Verenigd Koninkrijk bereikt "achter hoge en blijvende tarifaire belemmeringen". In 1846 was de industrialisatiegraad per hoofd van de bevolking meer dan het dubbele van die van de naaste concurrenten.[51]
De vrijhandel in het Verenigd Koninkrijk begon serieus met de intrekking van de Corn Laws in 1846, wat neerkwam op vrije handel in graan. Ook de tarieven op veel industrieproducten werden afgeschaft. Maar terwijl de vrijhandel in het VK vooruitgang boekte, ging het protectionisme op het continent door. Het Verenigd Koninkrijk had unilateraal vrijhandel ingevoerd in de ijdele hoop dat andere landen zouden volgen, maar de Verenigde Staten kwamen na de Burgeroorlog nog explicieter protectionistischer uit de hoek dan voorheen, Duitsland onder Bismarck verwierp vrijhandel, en de rest van Europa volgde.[52]
Vanaf de jaren 1870 bleef de Britse economie groeien, maar bleef onverbiddelijk achter bij de protectionistische Verenigde Staten en Duitsland: van 1870 tot 1913 groeide de industriële productie in de Verenigde Staten met gemiddeld 4,7% per jaar, in Duitsland met 4,1% en in het Verenigd Koninkrijk met slechts 2,1%. Zo werd het VK uiteindelijk rond 1880 economisch ingehaald door de VS. De leidende positie van het Verenigd Koninkrijk op verschillende gebieden zoals staal en textiel erodeerde, en vervolgens raakte het land achterop toen nieuwe industrieën, die gebruik maakten van meer geavanceerde technologieën, na 1870 opkwamen in andere landen die nog steeds protectionisme toepasten.[52] Ten tijde van de Grote Depressie gaf het Verenigd Koninkrijk in 1932 uiteindelijk de vrijhandel op, omdat het erkende dat het zijn productiecapaciteit had verloren aan de Verenigde Staten en Duitsland, die protectionistisch bleven. Het land voerde opnieuw op grote schaal tarieven in, maar het was te laat om de positie van de natie als dominante economische macht te herstellen.[52] In 1932 was het niveau van industrialisatie in de Verenigde Staten 50 procent hoger dan in het Verenigd Koninkrijk.[53]
Verenigde Staten



Het Verenigd Koninkrijk was het eerste land dat op grote schaal gebruik maakte van een strategie ter bevordering van opkomende industrieën. De sterkste voorstander ervan waren echter de Verenigde Staten; Paul Bairoch noemde dit "het moederland en bastion van het moderne protectionisme".[53]
Veel Amerikaanse intellectuelen en politici waren van mening dat de vrijhandelstheorie die door de klassieke Britse economen werd voorgestaan, niet geschikt was voor hun land. Zij betoogden dat het land de verwerkende industrie moest ontwikkelen en daarvoor overheidsbescherming en -subsidies moest gebruiken, zoals het Verenigd Koninkrijk vóór hen had gedaan. Verscheidene van de grote Amerikaanse economen van die tijd, tot het laatste kwart van de 19e eeuw, waren sterke voorstanders van industriële bescherming: Daniel Raymond die Friedrich List beïnvloedde, Mathew Carey en zijn zoon Henry, die een van de economische adviseurs van Lincoln was. De intellectuele leider van deze beweging was Alexander Hamilton, eerste Secretaris van de Schatkist van de Verenigde Staten (1789-1795). De Verenigde Staten verwierpen dus David Ricardo's theorie van comparatief voordeel en beschermden hun industrie. Het voerde een protectionistisch beleid van het begin van de 19e eeuw tot het midden van de 20e eeuw, na de Tweede Wereldoorlog.[54][55]
In Report of Manufactures, dat beschouwd wordt als de eerste tekst waarin de moderne protectionistische theorie tot uitdrukking kwam, vindt Alexander Hamilton dat als een land een nieuwe activiteit op zijn grondgebied wilde ontwikkelen, het die moest beschermen. Volgens hem zou deze bescherming tegen buitenlandse producenten de vorm kunnen aannemen van invoerrechten of, in uitzonderlijke gevallen, van een invoerverbod. Hij pleitte voor tariefmuren om de Amerikaanse industrie in staat te stellen zich te ontwikkelen en om jonge industrieën te helpen beschermen, met inbegrip van de premies (subsidies) die gedeeltelijk uit dergelijke tarieven voortvloeien. Hij was ook van mening dat de tarieven voor grondstoffen over het algemeen laag moeten zijn. Hamilton stelde dat ondanks een aanvankelijke "prijsstijging" veroorzaakt door regelgeving die buitenlandse concurrentie controleerde, zodra "binnenlandse productie perfectie heeft bereikt. . het wordt steevast goedkoper."[55] In dat rapport stelde Hamilton een reeks maatregelen voor om de industriële ontwikkeling van zijn land te verzekeren, waaronder beschermende tarieven en invoerverboden, subsidies, uitvoerverboden voor belangrijke grondstoffen, tariefverlagingen voor industriële inputs, prijsstelling en octrooiering van uitvindingen, regulering van productnormen, en ontwikkeling van de financiële en transportinfrastructuur. Hamilton was de blauwdruk voor het economische beleid van de VS tot het einde van de Tweede Wereldoorlog, en zijn programma voor jonge industrieën schiep de voorwaarden voor een snelle industriële ontwikkeling.[51]
Alexander Hamilton en Daniel Raymond behoorden tot de eerste theoretici die het argument van de zuigelingenindustrie naar voren brachten. Hamilton was de eerste die de term "jonge industrieën" gebruikte en het naar de voorgrond van het economisch denken bracht. Hij geloofde dat politieke onafhankelijkheid gebaseerd was op economische onafhankelijkheid. Het vergroten van de binnenlandse aanvoer van industrieproducten, met name oorlogsmateriaal, werd gezien als een zaak van nationale veiligheid. En hij vreesde dat het Britse beleid ten aanzien van de koloniën de Verenigde Staten zou veroordelen tot een loutere producent van landbouwproducten en grondstoffen.[54][55]
Aanvankelijk wilde het Verenigd Koninkrijk de Amerikaanse koloniën niet industrialiseren en voerde het een beleid om dit wel te doen (b.v. door productie met een hoge toegevoegde waarde te verbieden). Onder Brits bewind mocht Amerika geen tarieven heffen om zijn nieuwe industrieën te beschermen. Het was verboden producten uit te voeren die met Britse goederen concurreerden. Het had subsidies ontvangen om grondstoffen te produceren. De vervaardiging van hoogtechnologische producten werd verboden.[51] De Amerikaanse Revolutie was dus in zekere zin een oorlog tegen dit beleid, waarin de koloniale commerciële elite in opstand kwam tegen het feit dat zij gedwongen werd een ondergeschikte rol te spelen in de opkomende Atlantische economie. Dit verklaart waarom de Tariff Act van 1789 de tweede Republikeinse wet was die president George Washington na de onafhankelijkheid ondertekende en die het Congres toestond een enkel tarief van 5% te heffen op alle invoer, met enkele uitzonderingen.[56].
Tussen 1792 en de oorlog met het Verenigd Koninkrijk in 1812 was het gemiddelde tarief rond de 12,5% gebleven, wat te laag was om kopers van industrieproducten aan te moedigen de opkomende Amerikaanse industrieën te steunen. Toen de Engels-Amerikaanse oorlog van 1812 uitbrak, verdubbelden alle tarieven tot een gemiddelde van 25% om rekening te houden met de toegenomen overheidsuitgaven als gevolg van de oorlog. De oorlog opende de weg voor nieuwe industrieën doordat de invoer van industrieproducten uit het VK en de rest van Europa werd verstoord. Een belangrijke verandering in het beleid vond plaats in 1816, toen Amerikaanse fabrikanten die van de tarieven hadden geprofiteerd, lobbyden om ze te behouden. Er werd een nieuwe wet ingevoerd om de tarieven op het niveau van de oorlogstijd te houden — de speciaal beschermde producten waren katoen, wol en ijzer.[56] Het gemiddelde tarief steeg tot 35% in 1816. Het publiek stemde ermee in, en in 1820 was het gemiddelde tarief in de VS gestegen tot 40%.[53] Tussen 1816 en het einde van de Tweede Wereldoorlog hadden de Verenigde Staten een van de hoogste gemiddelde invoertarieven voor industrieproducten ter wereld.
Er was een korte periode van 1846 tot 1861, waarin de Amerikaanse tarieven werden verlaagd, samenvallend met het hoogtepunt van het klassieke liberalisme in Europa. Maar dit werd gevolgd door een reeks recessies en de Paniek van 1857, die uiteindelijk leidde tot eisen voor hogere tarieven die president James Buchanan in 1861 ondertekende (Morrill Tariff).[57] Maar zelfs in perioden van dalende gemiddelde tarieven bleven de tarieven van de VS tot de hoogste ter wereld behoren.[53]
Nadat de Verenigde Staten in de jaren 1890 de Europese industrieën hadden ingehaald, was het argument voor het Mckinley Tariff niet langer om "jonge industrieën" te beschermen, maar om de lonen van arbeiders op peil te houden, de landbouwsector beter te beschermen en het principe van wederkerigheid.[53] In de 19e eeuw hadden staatslieden als senator Henry Clay de thema's van Hamilton binnen de Whig Party overgenomen als het American System, dat bestond uit het beschermen van industrieën en het ontwikkelen van infrastructuur in expliciete oppositie tegen het "Britse systeem" van vrijhandel.[58]
De Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) werd deels veroorzaakt door de tariefkwestie. De zuidelijke landbouwstaten waren tegen elke vorm van bescherming, terwijl de noordelijke industriestaten de bescherming wilden handhaven. De prille Republikeinse Partij onder leiding van Abraham Lincoln, die zichzelf "Henry Clay's tariff Whig" noemde, was sterk gekant tegen vrijhandel. Vroeg in zijn politieke carrière was Lincoln lid van de Whig protectionistische partij en steunde hij Henry Clay. In 1847 verklaarde hij: "Geef ons een beschermend tarief en wij zullen de grootste natie ter wereld hebben". Tijdens de burgeroorlog had Lincoln een tarief van 44% ingevoerd om de spoorwegsubsidies en de oorlogsinspanning te betalen en de industrie te beschermen. De tarieven bleven na de oorlog op dit niveau, zodat de VS door de overwinning van het Noorden in de Burgeroorlog een van de grootste gebruikers van tariefbescherming voor de industrie konden blijven.
In 1896 beloofde de Republikeinse regering "onze gehechtheid aan het beschermingsbeleid als bolwerk van de Amerikaanse industriële onafhankelijkheid en als grondslag voor ontwikkeling en welvaart te vernieuwen en te benadrukken. Dit echte Amerikaanse beleid belast buitenlandse producten en moedigt de binnenlandse industrie aan. Het legt de last van de inkomsten op buitenlandse producten; het stelt de Amerikaanse markt veilig voor de Amerikaanse producent. Het handhaaft de Amerikaanse loonstandaard voor de Amerikaanse arbeider".[59]
In 1913, na de verkiezingsoverwinning van de Democraten in 1912, werd het gemiddelde tarief op industrieproducten verlaagd van 44% tot 25%. De Eerste Wereldoorlog maakte deze wet echter ondoeltreffend, en in 1922, nadat de Republikeinen in 1921 opnieuw aan de macht waren gekomen, werd een nieuwe "noodwetgeving" inzake tarieven ingevoerd.[55]
Volgens de econoom Ha-Joon Chang kwam de protectionistische periode aldus overeen met de gouden eeuw van de Amerikaanse industrie, toen de economische prestaties van de Verenigde Staten die van de rest van de wereld overtroffen. Zij voerden een interventionistisch en protectionistisch beleid om hun industrieën te bevorderen en te beschermen door middel van tarieven. Dit zou de Verenigde Staten in staat hebben gesteld de snelste economische groei ter wereld te beleven gedurende de 19e eeuw en tot in de jaren 1920. Na de Tweede Wereldoorlog liberaliseerden de Verenigde Staten hun buitenlandse handel.[51]
Rusland
Rusland had in 2013 meer protectionistische handelsmaatregelen ingevoerd dan enig ander land, waarmee het de wereldleider in protectionisme is geworden. Het heeft alleen al 20% van de protectionistische maatregelen van de wereld ingevoerd en een derde van die van de G20-landen. Het protectionistische beleid van Rusland omvatte tariefmaatregelen, invoerbeperkingen, sanitaire maatregelen en rechtstreekse subsidies aan plaatselijke bedrijven. Zo had de staat verschillende economische sectoren gesteund, waaronder landbouw, lucht- en ruimtevaart, auto-industrie, elektronica, chemie en energie.[60][61]
In de afgelopen jaren werd het beleid van invoersubstitutie door middel van tarieven, dat wil zeggen het vervangen van ingevoerde producten door binnenlandse producten, als een succes beschouwd, aangezien Rusland hierdoor zijn binnenlandse productie heeft kunnen opvoeren en verscheidene miljarden dollars heeft kunnen besparen. Rusland is erin geslaagd de invoer terug te dringen en een opkomende en steeds efficiëntere binnenlandse productie op gang te brengen in bijna alle industriële sectoren. De belangrijkste resultaten zijn bereikt in de landbouw en voedselverwerking, de automobielindustrie, de chemische, farmaceutische, luchtvaart- en scheepvaartindustrie.[62]
Sinds 2014 worden tarieven toegepast op ingevoerde producten in de levensmiddelensector. Rusland heeft zijn voedselinvoer verminderd, terwijl de binnenlandse productie aanzienlijk is toegenomen. De kosten van de voedselimport zijn gestegen van 60 miljard dollar in 2014 tot 20 miljard dollar in 2017 en het land kent een recordgraanproductie. Rusland heeft zijn positie op de wereldvoedselmarkt versterkt en is zelfvoorzienend geworden op voedselgebied. In de visserij en de sector groenten en fruit is de binnenlandse productie aanzienlijk gestegen, de invoer gedaald en de handelsbalans (verschil tussen uitvoer en invoer) verbeterd. In het tweede kwartaal van 2017 overtrof de landbouwexport de import, waardoor Rusland voor het eerst een netto-exporteur werd.[63][64][65]
India
Vanaf 2017, als onderdeel van het bevorderen van zijn "Make in India"-programma[66] om de binnenlandse maakindustrie te stimuleren en te beschermen en tekorten op de lopende rekening te bestrijden, heeft India tarieven ingevoerd op diverse elektronische producten en "niet-essentiële artikelen". Dit zijn artikelen die worden ingevoerd uit landen als China en Zuid-Korea. Zo bevoordeelt het Indiase nationale programma voor zonne-energie binnenlandse producenten door het gebruik van zonnecellen van Indiase makelij voor te schrijven.[67][68][69]
Voorbeelden
Een voorbeeld van protectionisme zijn onderdelen van het Europese landbouwbeleid. Via importheffingen worden Europese boeren beschermd tegen te lage wereldmarktprijzen. Via de (melk)quotering wordt voorkomen dat er een overproductie ontstaat op de Europese markt en er overschotten moeten worden gedumpt op de wereldmarkt.
Zie ook
- ↑ a b Protectionism. Investopedia.
- ↑ a b protectionism – Definition, Examples, & Facts. Encyclopedia Britannica.
- ↑ Fairbrother, Malcolm (1 March 2014). Economists, Capitalists, and the Making of Globalization: North American Free Trade in Comparative-Historical Perspective. American Journal of Sociology 119 (5): 1324–1379. ISSN: 0002-9602. PMID 25097930. DOI: 10.1086/675410.
- ↑ a b c Mankiw, N. Gregory (24 april 2015). "Economists Actually Agree on This: The Wisdom of Free Trade" Sjabloon:Webarchive. The New York Times. Geraadpleegd op 10 augustus 2021. "Economists are famous for disagreeing with one another.... But economists reach near unanimity on some topics, including international trade."
- ↑ (en) "Economic Consensus On Free Trade", PIIE, 25 May 2017. Geraadpleegd op 27 February 2018.
- ↑ Poole, William (2004). Free Trade: Why Are Economists and Noneconomists So Far Apart?. Review 86 (5). DOI: 10.20955/r.86.1-6.
- ↑ a b c See P. Krugman, "The Narrow and Broad Arguments for Free Trade", American Economic Review, Papers and Proceedings, 83(3), 1993 ; and P. Krugman, Peddling Prosperity: Economic Sense and Nonsense in the Age of Diminished Expectations, New York, W.W. Norton & Company, 1994.
- ↑ a b Free Trade. IGM Forum (13 March 2012). Geraadpleegd op 24 June 2017.
- ↑ a b Import Duties. IGM Forum (4 October 2016). Geraadpleegd op 24 June 2017.
- ↑ Trade Within Europe. IGM Forum. Geraadpleegd op 24 June 2017.
- ↑ Poole, William (september/oktober 2004). "Free Trade: Why Are Economists and Noneconomists So Far Apart" Sjabloon:Webarchive. Federal Reserve Bank of St. Louis Review. 86 (5): pp. 1–6. "... most observers agree that '[t]he consensus among mainstream economists on the desirability of free trade remains almost universal.'" Quote op p. 1.
- ↑ Irwin, Douglas (2017). Peddling Protectionism: Smoot-Hawley and the Great Depression. Princeton University Press, vii–xviii. ISBN 978-1-4008-8842-9.
- ↑ Poole, William (2004). Free Trade: Why Are Economists and Noneconomists So Far Apart?. Review 86 (5). DOI: 10.20955/r.86.1-6. “One set of reservations concerns distributional effects of trade. Workers are not seen as benefiting from trade. Strong evidence exists indicating a perception that the benefits of trade flow to businesses and the wealthy, rather than to workers, and to those abroad rather than to those in the United States.”.
- ↑ Xiong, Ping (2012b). Patents in TRIPS-Plus Provisions and the Approaches to Interpretation of Free Trade Agreements and TRIPS: Do They Affect Public Health?. Journal of World Trade 46 (1). DOI: 10.54648/TRAD2012006.
- ↑ Rosenfeld, Everett, "Here's why everyone is arguing about free trade", 11 March 2016. Geraadpleegd op 10 August 2021.
- ↑ Wong, Edward, China Seen in Push to Gain Technology Insights (6 juni 2013) – via NYTimes.com.
- ↑ Markoff, John, China’s Intelligent Weaponry Gets Smarter (3 februari 2017) – via NYTimes.com.
- ↑ The Unpleasant Truth About Chinese Espionage. observer.com (22 april 2016).
- ↑ Trade, Why Access To China Can Be Suicide For U.S. Companies. The Federalist (2 augustus 2016).
- ↑ http://www.businessinsider.com/chinese-student-spies-2015-8?IR=T%7Ctitel=Hoe het is om schouders te wrijven met Chinese studentenspionnen
- ↑ Drahos, Peter, Information Feudalism: Who Owns the Knowledge Economy?. Earthscan (21 september 2021) – via Google Books.
- ↑ Kalim Siddiqui. David Ricardo's Comparative Advantage and Developing Countries: Myth and Reality. International Critical Thought 8 (3).
- ↑ Daniel Griswold (2011). Peddling Protectionism: Smoot-Hawley and the Great Depression. Cato Journal 31 (3): 661–665. Sjabloon:ProQuest. Geraadpleegd op 3 april 2025.
- ↑ Irwin, Douglas A. (2011). Peddling Protectionism: Smoot-Hawley and the Great Depression. Princeton University Press, p. 116. ISBN 9781400888429.
- ↑ Fulwood, Alice (20 november 2024). What Donald Trump's election means for the global economy. The Economist Alice Fulwood is Wall Street editor van The Economist
- ↑ The Mitt-Hawley Fallacy (4 March 2016).
- ↑ Hayek, Trade Restrictions, and the Great Depression (10 July 2010).
- ↑ William Poole, Free Trade: Why Are Economists and Noneconomists So Far Apart Sjabloon:Webarchive, Federal Reserve Bank of St. Louis Review, September/Oktober 2004, 86(5), p. 1: "de meeste waarnemers zijn het erover eens dat '[d]e consensus onder reguliere economen over het wenselijke karakter van vrijhandel vrijwel universeel blijft.'"
- ↑ (en) Trade Within Europe | IGM Forum. Igmchicago.org. Geraadpleegd op 24 June 2017.
- ↑ (en) Panagariya, Arvind (18 juli 2019). Debunking Protectionist Myths: Free Trade, the Developing World, and Prosperity. Cato Institute Economic Development Bulletin (31).
- ↑ Citefout: Onjuist label
<ref>
; er is geen tekst opgegeven voor referenties met de naamFreeToChoose
- ↑ Krugman, Paul R. (1987). Is Free Trade Passe?. The Journal of Economic Perspectives 1 (2): 131–44. DOI: 10.1257/jep.1.2.131.
- ↑ Krugman, Paul (24 January 1997). The Accidental Theorist Sjabloon:Webarchive. Slate.
- ↑ Magee, Stephen P. (1976). International Trade and Distortions In Factor Markets. Marcel-Dekker, New York.
- ↑ (en) Fajgelbaum, Pablo D., Khandelwal, Amit K. (1 August 2016). Measuring the Unequal Gains from Trade. The Quarterly Journal of Economics 131 (3): 1113–80. ISSN: 0033-5533. DOI: 10.1093/qje/qjw013.
- ↑ China's WTO entry benefits US consumers. VoxEU.org (28 June 2017). Geraadpleegd op 28 June 2017.
- ↑ Rodrik, Dani, Has Globalization Gone Too Far?. Institute for International Economics.
- ↑ Furceri, Davide, Hannan, Swarnali A., Ostry, Jonathon D., Rose, Andrew K. (2019). Macroeconomic Consequences of Tariffs. International Monetary Fund, pp. 4. ISBN 9781484390061.
- ↑ (en) Frankel, Jeffrey A, Romer, David (June 1999). Does Trade Cause Growth?. American Economic Review 89 (3): 379–99. ISSN: 0002-8282. DOI: 10.1257/aer.89.3.379.
- ↑ Citefout: Onjuist label
<ref>
; er is geen tekst opgegeven voor referenties met de naam:3
- ↑ a b (en) Irwin, Douglas A. (1 January 2001). Tariffs and Growth in Late Nineteenth-Century America. World Economy 24 (1): 15–30. ISSN: 1467-9701. DOI: 10.1111/1467-9701.00341.
- ↑ Krugman, Paul (21 March 1997). In Praise of Cheap Labor Sjabloon:Webarchive. Slate.
- ↑ Sicilia, David B. & Cruikshank, Jeffrey L. (2000). The Greenspan Effect, p. 131. New York: McGraw-Hill. ISBN 978-0-07-134919-2.
- ↑ "The Case for Protecting Infant Industries", Bloomberg.com, 22 december 2016. Geraadpleegd op 24 June 2017.
- ↑ a b Baldwin, Robert E. (1969). The Case against Infant-Industry Tariff Protection. Journal of Political Economy 77 (3): 295–305. DOI: 10.1086/259517.
- ↑ O, Krueger, Anne, Baran, Tuncer (1982). An Empirical Test of the Infant Industry Argument. American Economic Review 72 (5).
- ↑ Choudhri, Ehsan U., Hakura, Dalia S. (2000). International Trade and Productivity Growth: Exploring the Sectoral Effects for Developing Countries. IMF Staff Papers 47 (1): 30–53. DOI: 10.2307/3867624.
- ↑ Baldwin, Richard E., Krugman, Paul (June 1986). Market Access and International Competition: A Simulation Study of 16K Random Access Memories. NBER Working Paper No. 1936. DOI: 10.3386/w1936.
- ↑ Luzio, Eduardo, Greenstein, Shane (1995). Measuring the Performance of a Protected Infant Industry: The Case of Brazilian Microcomputers. The Review of Economics and Statistics 77 (4): 622–633. DOI: 10.2307/2109811.
- ↑ (en) "US Tire Tariffs: Saving Few Jobs at High Cost", PIIE, 2 March 2016. Geraadpleegd op 24 June 2017.
- ↑ a b c d e f g Chang, Ha-Joon, Bad samaritans: the myth of free trade and the secret history of capitalism. New York, NY: Bloomsbury Press (21 september 2021). Gearchiveerd op 12 juli 2013. Geraadpleegd op 17 juni 2022 – via Internet Archive.
- ↑ a b c Fletcher, Ian, Amerika Aping Britain's Historic Decline Through Free Trade. HuffPost (23 september 2010).
- ↑ a b c d e Paul Bairoch (1995). Economics and World History: Myths and Paradoxes. University of Chicago Press, pp. 31-32. Geraadpleegd op 28 april 2021.
- ↑ a b org/kicking_away_the_ladder_the_real_history_of_free_trade/ Kicking Away the Ladder: The "Real" History of Free Trade. Institute for Policy Studies (30 december 2003).
- ↑ a b c d Wayback Machine. web.archive.org (8 maart 2021). Gearchiveerd op 8 maart 2021. Geraadpleegd op 7 april 2022.
- ↑ a b Doe waar je goed in bent, gerenommeerd econoom Chang adviseert Afrika over ontwikkeling - Economische Commissie voor Afrika van de Verenigde Naties. web.archive.org (14 augustus 2020). Gearchiveerd op 14 augustus 2020. Geraadpleegd op 12 mei 2021.
- ↑ Fletcher, Ian, America Was Founded as a Protectionist Nation. HuffPost (12 september 2010).
- ↑ (en) Abraham Lincoln and the Tarif (1944).
- ↑ http://www.presidency.ucsb.edu/ws/index.php?pid=29629
- ↑ https://www.themoscowtimes.com/2014/01/10/russia-world-leaders-in-trade-protectionist-measures-studies-says 30882-to-30882
- ↑ Miles, Tom, Rusland was meest protectionistische natie in 2013: studie. Reuters (30 december 2013).
- ↑ artikel op sputniknews.com
- ↑ Samofalova, Olga, Food import substitution turns out to be extremely profitable. www.rbth.com (10 februari 2017).
- ↑ International, Sputnik, Why the Sky is Literally the Limit for Russia's Agricultural Ambitions. Sputnik International (30 april 2018).
- ↑ Record breaking food production in Russia could see exports reaching $40 billion. independent.
- ↑ Make In India. www.makeinindia.com.
- ↑ https://www.indiainfoline.com/article/news-top-story/import-duty-hike-on-consumer-durables-'make-in-india'-drive-to-get-a-boost-117121900244_1. html|
- ↑ Varadhan, Rajendra Jadhav, Sudarshan, India doubles import tax on textile products, may hit China (7 augustus 2018) – via www.reuters.com.
- ↑ Choudhury, Sankalp Phartiyal, Nidhi Verma, Suvashree, India to raise import tariffs on electronic and communication items (11 oktober 2018) – via www.reuters.com.