Siesel IUCN-status: Bedreigd[1] (2019) | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||
| |||||||||||||
Soort | |||||||||||||
Spermophilus citellus (Linnaeus, 1766) Originele combinatie Mus citellus | |||||||||||||
Verspreidingsgebied van de siesel | |||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||
Siesel op Wikispecies | |||||||||||||
|
De siesel (Spermophilus citellus), ook wel geschreven als siezel of ziesel en tevens bekend als zieselmarmot, is een grondeekhoorn uit de familie van de eekhoorns (Sciuridae).
Kenmerken
Het dier is 17 tot 23 cm lang en 240 tot 340 gram zwaar, met een korte, dichtbehaarde staart van ongeveer 4 tot 7,5 cm. De vachtkleur is aan de rugzijde gelig grijs, de flanken zijn lichter en egaler van kleur en de buik en keel zijn witachtig. Ook is de rugzijde vaag gespikkeld. Er zijn echter geen duidelijke vlekken te onderscheiden, zoals bij de verwante soeslik (Spermophilus suslicus). De oorschelpen zijn vrij klein. De siesel kan vaak staand op zijn achterpoten worden aangetroffen.
Leefwijze
De siesel is een dagdier; bij kou en regen blijft hij in zijn hol verscholen. De siesel leeft meestal alleen in een ondergronds hol, meestal met twee ingangen. Holen liggen vaak dicht bij andere holen in koloniën. Bij gevaar laat een siesel een kort fluitend geluid horen. De siesel eet zaden, en ook groene delen van de plant, bloemen, insecten en wortels. Voedsel draagt de siesel met zich mee in zijn wangzakken. Hij legt ondergronds voedselvoorraden aan.
In de zomer en de herfst bouwt de siesel een vetlaag op voor de winterslaap. De winterslaap duurt van oktober of november tot maart.
Voortplanting
De paartijd volgt in maart, nadat de dieren zijn ontwaakt uit hun winterslaap. Jongen worden in april en mei geboren. Meestal krijgt een vrouwtje vijf tot acht jongen per worp.
Vijanden
Siesels vallen ten prooi aan marterachtigen, vossen, roofvogels, ooievaars, raven, meeuwen, katten en honden.
Verspreiding
Oorspronkelijk een steppebewoner van Zuidoost-Europa, maar de siesel heeft zich aangepast aan de cultuursteppen en akkergronden van Midden-Europa. Ze komen tegenwoordig voor van Oostenrijk, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Zuid-Polen en Oost-Duitsland tot Joegoslavië, Griekenland en de westkust van de Zwarte Zee, en in Turkije, tot 2200 meter hoogte in de Balkan. Ze zijn afhankelijk van grond waarin makkelijk holen te graven zijn en waar veel vegetatie op groeit.