Zwak werkwoord is een veel gebruikte term in descriptieve grammatica's van onder meer West-Germaanse talen, voor het type werkwoord dat een vast achtervoegsel krijgt om de verleden tijd en het voltooid deelwoord te vormen. Voorbeelden hiervan zijn de vaste uitgang -te en -de/-te van de onvoltooid verleden tijd in respectievelijk het Duits en Nederlands.
Dit type vervoeging wordt aldus onderscheiden van een ander vast paradigma in dezelfde talen, dat van de sterke werkwoorden.
Achtergrond
Hoewel zwakke vervoegingen reeds in het Gotisch voorkwamen naast sterke, wordt er algemeen van uitgegaan dat laatstgenoemde klasse de oudste is en het meest authentiek voor het Indo-Europees. De breedst gedragen verklaring voor het ontstaan van de zwakke vervoegingsklasse is dat dit soort werkwoorden aanvankelijk het hulpwerkwoord doen bij zich kreeg, waarna de vervoegde vorm van dit hulpwerkwoord zich ontwikkelde tot een uitgang die zich aan het zwakke werkwoord vasthechtte (zie ook Grammaticalisatie#Achtervoegsels en uitgangen).[1]
Meerdere betekenissen
De term wordt met name gebruikt voor dit soort vervoegingen in meerdere Indo-Europese talen, in het bijzonder een aantal Germaanse talen. Het begrip zwak werkwoord heeft niet steeds precies dezelfde betekenis als het wordt uitgebreid. In het Arabisch wijken, min of meer in tegenstelling tot bijv. het Nederlands, "zwakke werkwoorden" juist af van de standaardregels.
Zie ook
- ↑ Horst, van der, Joop, Jan van der Horst. Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis, Deel 1. Geraadpleegd op 7 mei 2015.