Duurswold of de Woldstreek, vroeger ook De Wolden, is een landstreek gelegen in het centrale gedeelte van de Nederlandse provincie Groningen. Oorspronkelijk was het een van de drie onderkwartieren van Fivelingo. Duurswold valt grotendeels samen met de voormalige gemeente Slochteren. Na het graven van het Eemskanaal en door recentere ontwikkelingen rond Hoogezand-Sappemeer en de stad Groningen hebben er echter de nodige grenscorrecties plaatsgehad.
De landbouwstatistiek van 1912 behandelde de Woldstreek als een afzonderlijk landbouwgebied. Sinds 1991 wordt de Woldstreek - samen met het Oldambt - gerekend tot de Oostelijke Bouwstreek in Groningen.
Beschrijving
Het landschap wordt gevormd door een boogvormige rug van keileem en dekzand, waarop acht lintdorpen zijn gelegen: Harkstede, Scharmer, Kolham, Froombosch, Slochteren, Schildwolde, Hellum en Siddeburen. Zeven daarvan waren zelfstandige kerspelen, de achtste (Froombosch) niet. Duurswold werd daarom in de 19e eeuw soms Zevenwolden genoemd.
In de middeleeuwen bestond Duurswold uit negen of tien kerkdorpen of kerspelen. Aan de westkant verdween het veenontginningsdorp Heidenschap, aan de oostkant Oostwold. Harkstede had oorspronkelijk twee kerken: Harkstede en Klein Harkstede.
In de lager gelegen buitengebieden vinden we negentiende-eeuwse dorpen Lageland, Overschild, Steendam, Tjuchem en Woudbloem, verder de buurtschappen en gehuchten Bokhörn, Borgweg (deels), Denemarken, Eelshuis, Foxham, Gaarland, Graauwedijk, De Hammen, Heidenschap, Klein Harkstede, Langewijk, Leentjer, De Paauwen, Roeksweer, Ruiten, Schaaphok, Veendijk en Wilderhof. De wierde van Blokum en het kleidorpje Luddeweer werden pas na het graven van het Eemskanaal rond 1870 bij Duurswold gevoegd.
De namen van de buurtschappen Akkereinden, Bovenhuizen, Buitenhuizen, Gaarveen, Hamweg, De Hole, Huisweren, Oosterweren, Oostwold, Schildhuizen, Uiterburen, Uitham (Den Ham), 't Veen en De Zanden zijn in onbruik geraakt.
Naam
Duurswold komt pas in 1406 voor als Duirtswold, daarna in 1428 als Diurdiswolde, 1435 als Dyurdtswolt, 1457 als Dyverdtswolt, 1486 als Duyrdeswolde en 1506 als Duyrs-wolde. De verklaring is onzeker. Taalkundige Wobbe de Vries veronderstelde een wortel met het Oudfriese diar ('dier'), hetgeen naar de wilde dieren in het ontginningsgebied zou verwijzen. Anderen denken aan de persoonsnaam Diurt en de familienaam Diurdisma (1326). Mogelijk is de naam ontleend aan de ontginningsnederzetting Diurardasrip, die omstreeks het jaar 1000 wordt vermeld. De naam Woldjers onderscheidde de bewoners van de Kleikers uit de wierdedorpen in het noorden. Ook de naam van het Friese dorp Duurswoude (Fries: Duerswâld) werd tot in de negentiende eeuw geregeld gespeld als Duurswold.
Geschiedenis
Middeleeuwen
De naam Duurswold doet denken aan een bosrijke omgeving, maar in werkelijkheid kenmerkte het landschap zich door uitgestrekte veengebieden met moerasbos (wold), die vanaf de tiende eeuw zijn ontgonnen. De meeste bewoners vestigden zich uiteindelijk op de dekzandrug, die zich door akkerpercelen met houtwallen en eikenhakhout kenmerkte. Het centrale deel van Duurswold bestond daarentegen eeuwenlang uit moerassig hooiland. In het achterland bevonden zich intacte hoogveenpaketten die pas vanaf de zestiende eeuw werden ontgonnen. Het gebied ten zuiden van Siddeburen dat nu ruim een meter beneden de zeespiegel ligt, werd om die reden niet overstroomd door de Dollard. Nog bij de Allerheiligenvloed van 1570 raakte hier een hoogveenbank met een huis op drift.
De eerste bewoners kwamen van verschillende kanten. De oudste nederzettingen waren waarschijnlijk randveenontginningen bij Bouwerschap (Ten Boer), De Paauwen, Tjuchem en Meedhuizen. Grootschalige ontginning had plaats vanaf de oevers van de Slochter Ae en de Kleisloot, waarna de kolonisten langs het Schildmaar dieper landinwaarts trokken. De nederzettingen vormden uiteindelijk twee halve cirkels rond deze riviertjes, gescheiden door de Benningsloot, die de westgrens van de ontginningen rond Slochteren markeerde. De ontginners van Schildwolde, Slochteren, Kolham en Scharmer kwamen kennelijk uit de omgeving van Wittewierum en Ten Post, die van Harkstede uit de omgeving van Woltersum.
Rond Siddeburen kwamen de kolonisten uit het noorden, terwijl ze in Oostwold misschien vanaf de oevers van de Sijpe hun werk begonnen. Hellum kwam kennelijk als laatste aan bod. Dit dorp werd vanuit de omgeving van Garrelsweer ontgonnen, maar later bij het decanaat Farmsum gevoegd. De grens tussen de decanaten Loppersum en Farmsum viel later samen met de grens tussen Schildwolde en Hellum. Door het aftappen van het Schildmeer via het Garreweerstermaar en later De Groeve kon de waterstand in dit gebied drastisch worden verlaagd.
Hoewel de hoofdlijnen van de ontginning zich op oriëntatiepunten als de kerken van Loppersum en Thesinge en de wierde van Marsum oriënteerden, lijkt men de verdeling van het nieuwe land hier toch vooral vanaf de oevers van het Schild te hebben aangevat. De kolonisten vestigden zich vrij snel op de waterscheiding die de onderliggende dekzandruggen markeerde. Het hele gebied was met een metersdik veenpakket bedekt, dat echter geleidelijk verteerde. Vanaf de dertiende eeuw had men te kampen met toenemende wateroverlast. Om dit te beteugelen werden de Graauwedijk en de Borg (langs de Borgwatering en de Borgsloot bij Tjuchem) aangelegd. Uiteindelijk werd het gebied ten noorden van het Schildmeer en rond Tjuchem grotendeels verlaten; het diende vooral als hooiland voor de wierdendorpen in het noorden.
De kerk van Slochteren fungeerde als de hoofdplaats van zuidelijk Duurswold; hier werd de seend gehouden. Kolham is een dochternederzetting van Slochteren, terwijl Scharmer zich weer van Kolham lijkt te hebben afgesplitst. Het gebied van Harkstede, Klein-Harkstede, Heidenschap en Lageland vormde een afzonderlijk ontginningsblok, ingeklemd tussen de oudere ontginningen van Garmerwolde en Slochteren. Het water uit dit gebied stroomde via de Kleisloot naar de Fivel bij Woltersum. Later werd dit water - samen de afwatering van de Scharmer Ae - via het Lustigemaar via het Westerwijtwerdermaar een tijdlang naar het westen afgeleid, totdat het Scharmerzijlvest rond 1300 aansluiting vond bij het Generale Zijlvest der Drie Delfzijlen.
De ontginningsactiviteiten werden vermoedelijk geleid door adellijke families met een omvangrijk grootgrondbezit en goede relaties met hogere wereldlijke en kerkelijke instanties. Ieder dorp had vanaf de dertiende eeuw een of meer steenhuizen met een dubbele heerd, waar de hoofdelingenfamilies resideerden, die op een of andere manier van deze ontginners afstamde. De omgeving van Siddeburen had nauwe banden met de heren van Farmsum en oorspronkelijk ook met de abdij van Werden, die hier omvangrijk grootgrondbezit had. In Slochteren resideerden de families Hagginga en later Fraeylema, in Hellum de Menalda's. De ontginning van zuidelijk Duurswold stond mogelijk onder leiding van de voorouders van de Snelgera's van Scharmer, die (delen van) van de dorpen Scharmer, Kolham, Slochteren, Wittewierum en Woltersum in 1266 en 1323 in leen hadden van de graven van Bentheim. Op hun beurt waren dit verre afstammelingen van de graven van Midden-Friesland die hier in de elfde eeuw macht uitoefenden.[1] In 1392 droeg de graaf van Bentheim de rechtspraak in deze dorpen op aan Clawes Schulte, een burger van Groningen die tevens hoofdeling te Scharmer en Woltersum was; later vererfden deze machtsposities op de familie Rengers te Scharmer en Ten Post. De omgeving van Harkstede was eerder georiënteerd op de omgeving van Woltersum en Bouwerschap. De familie Rengers bezat later een of twee steenhuizen en omvangrijke landerijen rond Blokum en Roeksweer, van waaruit ooit de ontsluiting van dit gebied is begonnen. Ook de gronden tussen de Scharmer Ae en de Slochter Ae waren in hun bezit.
Pas in 1435 trad Duurswold voor het eerst als een zelfstandig district op; een document van 1437 vermeldt de hoofdelingen, rechters en meene meente.
Nieuwe tijd
In de zeventiende en achttiende eeuw bleef Duurswold een geïsoleerd en waterrijk gebied van (meest) eenvoudige boeren, die voor het verkeer met Appingedam en Groningen vooral van de scheepvaart afhankelijk waren. Er woonden echter ook enkele rijkere boerengeslachten. In de meeste dorpen stonden een of meer buitenplaatsen. Invloedrijk was vooral de familie Rengers, die onder andere op de Fraeylemaborg resideerde. Hun bezittingen vererfden grotendeels op Henric Piccardt, die rond 1700 heer van Slochteren, Kolham en Harkstede werd. De borg kwam vervolgens in 1867 in handen van de orthodox-hervormde familie Thomassen à Thuessink van der Hoop van Slochteren, die ruim een eeuw lang zijn stempel op het politieke en sociale leven van de gemeente Slochteren drukte. In Schildwolde was eerder de familie Wijchel actief; in Harkstede resideerde sinds 1818 jonker Johan Hora Siccama op Klein Martijn. Verder stonden er nog enkele buitenplaatsen langs het Winschoterdiep.
In 1659 werd het Slochterdiep aangelegd, waardoor de verbinding naar Groningen beter werd. Bij de Kerstvloed van 1717 stierven hier weliswaar slechts enkele mensen, maar wel werden er 145 huizen vernield; er verdronken ruim 1100 runderen (meer dan een kwart van het provinciale totaal) en ruim 400 paarden (38%). Dit gebeurde vooral in het laagland rond het Schildmeer en in Scharmer en Harkstede. Pas door de bouw van poldermolens rond 1800 kwam het gebied geleidelijk tot bloei. Mede dankzij bemesting met wierdegrond werden de waterrijke hooilanden na 1870 herschapen in vruchtbaar akkerland. De oprichting van aardappelmeel- en strokartonfabrieken gaven de landbouw een nieuwe wending. Duurswold maakte vanaf het einde van de 19e eeuw een soort inhaalslag door, waarbij de boerenstand zich door het voorbeeld van de herenboeren op de klei liet inspireren. Uit deze periode dateren veel monumentale boerderijen en rentenierswoningen. In de noordelijke dorpen oriënteerde men zich vooral op het Oldambt, in de zuidelijke dorpen eerder op de Veenkoloniën.
Bij Scharmer, Harkstede en Siddeburen werden vanaf het midden van de achttiende eeuw ook veenderijen aangelegd, waar turf werd gebaggerd. De meeste houtwallen en bospercelen werden in de 19e eeuw gerooid.
Heden
Door verschillende ruilverkavelingen is de laatste decennia een open landschap ontstaan dat geschikt is voor grootschalige landbouw. Ten noorden van de zandrug ligt een klei- op veengebied dat ook tot Duurswold gerekend wordt. Dit lage kleigebied strekt zich uit van de Wolddijk bij Bedum tot aan Meedhuizen in de gemeente Eemsdelta. In het oostelijk gedeelte van Duurswold ligt een uitgestrekt meer met de naam Schildmeer. Lange tijd was dit een kruispunt van schepen die klei en afgegraven wierdegrond van de kleigebieden naar de armere zand- en veengronden brachten ten zuiden en oosten van de provincie. Deze humusgrond werd gebruikt om de armere zandgronden te verrijken.
Waterstaat
De waterstaatkundige geschiedenis van Duurswold valt grotendeels samen met de geschiedenis vier zijlvesten: het Woldzijlvest, het Slochterzijlvest, het Scharmerzijlvest en het Oostwolderzijlvest. Daarvan was het Woldzijlvest, dat de Graauwedijk en het waterpeil van het Schildmeer controleerde, het belangrijkste. Het Slochter- en Scharmerzijlvest beheerden vooral de langerijen ten noorden van de Graauwedijk en ten zijden van de Ritzerdijk (langs het Slochterdiep).
De aanleg van het Eemskanaal (1866-1876) bracht de afstroom naar het noorden in het ongerede. In 1871 kwam het Afwateringskanaal van Duurswold gereed en brak een nieuwe periode aan. Van 1871 tot 1986 had Duurswold ook een eigen waterschap Duurswold, dat met name in 1970 in omvang groeide bij de grote waterschapshervorming van dat jaar. In 1987 ging het op in het waterschap Eemszijlvest, dat in 2000 langs het Eemskanaal werd opgesplitst tussen de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's.
Historische verenigingen
In de gemeente Midden-Groningen zijn meerdere historische verenigingen actief met tijdschriften waarin veel gegevens over de geschiedenis van Duurswold wordt gepubliceerd:
- Vrouger: Orgaan van de Historische Vereniging Scharmer-Harkstede en Omstreken (1996).
- Bie t Schildt: Tijdschrift van de Historische Vereniging voor de dorpen Hellum, Siddeburen, Steendam en Tjuchem (2001).
- Het Wold: Een tijdschrift over de geschiedenis van de dorpen Slochteren, Schildwolde, Overschild, Luddeweer, Woudbloem, Froombosch en Kolham (2004).
Trivia
Duurswold is de naam van een flink aantal verenigingen, bedrijven en instellingen in de gemeente Midden-Groningen en elders. Daaronder waren een spaarbank (1846-1979), een rederijkerskamer, een Coöperatieve Landbouwvereniging, een Coöperatieve Zuivelfabriek, een Brandwaarborgmaatschappij en een streekblad.
Zie ook
Externe links
- Kenniscentrum Landschap: landschapsgeschiedenis Duurswold
- Gemeente Midden-Groningen: Voormalige gemeente Slochteren (met overzicht van alle dorpen)
Literatuur
- M. Alkemade en D. Houting, Duurswold. Fietsen rond het Schildmeer in Groningen, Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort 2004 (Cultuurhistorische routes in Nederland, dl. 41)
- R. Alma en O. Vries, 'Summa agrorum in Slochtra. Een gedeeltelijk Oud-Friese tekst uit de Ommelanden', in: Us wurk. Tydskrift foar frisistyk 39 (1990), p. 1-48
- K.G. Bos, De geschiedenis van Scharmer Harkstede en omgeving, Bedum 1995
- J.K. de Cock, 'Ontginningsgeschiedenis van de gemeente Slochteren', in: Groningse Volksalmanak (1967), p. 162-185
- O.S. Knottnerus, Natte voeten, vette klei. Oostelijk Fivelingo en het water, Profiel, Bedum 2008, 2e dr. 2015 (Archeologie in Groningen, dl. 3)
- O.S. Knottnerus, 'Reclamations and submerged lands in the Ems River Estuary (900-1500)', in: Erik Thoen et al. (red.), Landscapes or seascapes?. The history of the coastal environment in the North Sea area reconsidered, Turnhout 2013, p. 241-266
- K. ter Laan, Geschiedenis van Slochteren, Groningen 1962, herdr. 2000
- W.A. Ligtendag, De Wolden en het water. De landschaps- en waterstaatsontwikkeling in het lage land ten oosten van de stad Groningen vanaf de volle middeleeuwen tot ca. 1870, Groningen 1995
- Nota Archeologiebeleid Gemeente Slochteren, 17 mei 2010, Groningen: Libau, afdeling archeologie, 2010 (met afzonderlijke kaart)
- [S.J. Rutgers en K. Amerika], 700 jaar Kolham. Van veen en heide tot gasbel, Bedum 1988
- M. Schroor en J. Meijering, Golden Raand. Landschappen van Groningen, Assen 2007, p. 218-227
- G.N. Schutter, Borgen en hofsteden in en om Slochteren, Bedum 1996
- W. de Vries en G.S. Overdiep, Groninger plaatsnamen, Groningen en Batavia 1946 (pp. 289-338: Topografiese namen in en bij Duurswold, 1934)
- K.J. Wildeman, 'De Wolden: landschap tussen Fivel en Siep', in: Noorderbreedte 21 (1997), afl. 1, p. 40-47
- H. Woldring, 'De palaeoecologie van Duurswold (Gr.): vroeg-holocene landschapsontwikkeling', in: Paleo-aktueel 17 (2005), p. 36-44
- ↑ De taalkundige Jan Naarding veronderstelde dat de Fraeylema's afstamden van de grafelijke vertegenwoordiger of frana; andere onderzoekers hebben daarover hun twijfel uitgesproken.