De Franse Ritus is daadwerkelijk afkomstig uit Frankrijk, maar heeft ook wortels in Engeland en Schotland. De ritus bestaat uit zeven graden, de eerste drie hiervan worden in Nederland verleend als basisgraad in een symbolieke loge. De hogere graden binnen de ritus zijn vervolgens:
de 4e graad: Élu, Uitverkoren meester
de 5e graad: Écossais, Schots meester of Ridder van St. Andries
de 6e graad: Chevalier d'Orient, Ridder van het Oosten of Ridder van de Degen
de 7e graad: Soeverein Prins van het Rozenkruis
Vervolgpaden Grootoosten der Nederlanden
Sinds 1854 wordt binnen de Orde der Hoge Graden alleen nog in de zevende graad gewerkt, de andere drie graden zijn buiten gebruik gesteld. De zevende graad wordt ook wel 'Liefdesgraad' genoemd; binnen de Orde is het leidende begrip dat van de allesomvattende Liefde; de Liefde van mens tot mens en de ervaring van de eenheid van alles wat ons omringt. Het christelijke karakter van de oorspronkelijke ritus werd vanaf het begin van de twintigste eeuw sterk terug gebracht.
Leden van een kapittel zijn automatisch ook lid van de Orde. Om lid te kunnen worden van een kapittel moet men minstens één jaar meester vrijmetselaar zijn. De Orde der Hoge Graden is een typisch Nederlands vervolgpad, maar in Frankrijk is het gebruik van de hogere graden van de Franse Ritus eind vorige eeuw ook weer opgebloeid en wordt er binnen een viertal obedienties hierin gewerkt, de zogeheten 'Ordres de Sagesse' (Orden van Wijsheid). Van hieruit zijn kapittels ontstaan in onder meer Spanje, Italie, Portugal en Brazilië.
Het embleem van de orde bevat een aantal – binnen de context van de ritus – belangrijke symbolen. Zo is rechts naast het wapenschild een pelikaan afgebeeld, die haar jongen voedt met haar eigen bloed, symbool van opofferingsgezindheid. Links naast het wapenschild staat een feniks, symbool van herrijzenis.
(*) 'kapittel fondateur', ondertekenaar van de akte van oprichting van het Hoofdkapittel der Hoge Graden op 15 oktober 1803.
Een kapittel wordt voorgezeten door een Voorzittend Meester, welke wordt bijgestaan door een kanselier (secretaris), thesaurier (penningmeester) en een aantal meer ceremoniële functionarissen, ook wel officieren genaamd.
Nadat in 1734 in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de eerste vrijmetselaarsloge in Nederland werd opgericht, werd al vrij snel daarna ook in de hogere graden gewerkt. Ten tijde van de oprichting van de Grootloge – de voorloper van het huidige Grootoosten der Nederlanden – in 1756 bezat een meerderheid van de Nederlandse vrijmetselaars een hogere graad dan de meestergraad. Deze hogere graden werden binnen de bestaande loges verstrekt volgens de Franse Ritus. De betreffende graden werden Schotse graden genoemd, een verwijzing naar de oorsprong van de ritus.
De Grootloge was in eerste instantie erg terughoudend met het erkennen van de Schotse graden, omdat zij zelf erkenning nastreefde vanuit de Engelse grootloge, welke hier zeer tegen gekant was. In 1757 werd daarom bepaald dat loges die ook 'Schots werkten' daartoe afzonderlijke Schotse loges moesten vormen, die buiten de verantwoordelijkheid van de Grootloge vielen. De Schotse loges hadden echter veelal dezelfde naam en dezelfde officieren als de bijbehorende moederloge.
Er waren aanzienlijke verschillen qua werkwijze tussen de verschillende Schotse loges onderling. In 1776 werd getracht hier verandering in te brengen, en werd een 'Groote Schotsche Loge' geformeerd. Carel baron van Boetzelaer, reeds Grootmeester Nationaal van de symbolieke graden, werd ook tot Grootmeester Nationaal van de Groote Schotsche Loge benoemd. De invloed van deze Groote Schotsche Loge nam na de oprichting echter snel af, en op de laatste bijeenkomst in 1786 waren nog slechts drie Schotse loges vertegenwoordigd.
Prins Frederik der Nederlanden als Grootmeester. 1817 (Anoniem, collectie Rijksmuseum)
De overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw ging in de Nederlanden gepaard met grote veranderingen. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd ingelijfd door Frankrijk onder leiding van Napoleon Bonaparte en getransformeerd in een vazalstaat. Gedurende deze zogenaamde Franse Tijd (1794-1814) werd een nieuwe poging gedaan om tot meer eenheid te komen tussen de Schotse loges. Deze werden nu kapittels genoemd, en op initiatief van het Rotterdamse kapittel 'De Eendragt' werd een commissie opgericht om te onderzoeken wat de mogelijkheden voor onderlinge samenwerking waren.
De werkzaamheden van deze commissie leidden er toe dat op 7 juni 1802 Mr. Isaac van Teylingen, Grootmeester Nationaal van de symbolieke graden, ook benoemd werd tot 'Grootmeester Nationaal van de Oppergraden'. Op 15 oktober 1803 vond vervolgens de oprichtingsvergadering van het 'Hoofdkapittel der Oppergraden' plaats. De oprichtingsakte hiervan werd daarbij door een vijftiental kapittels onderschreven, de zogeheten 'kapittels fondateur'. Dit verenigde de Nederlandse kapittels onder één bestuur.
Na de Franse Tijd ontstond het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, met de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden verenigd onder koning Willem I, de zoon van stadhouder Willem V. Op de bijeenkomst van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden van 2 juni 1816 werd besloten om de positie van Grootmeester Nationaal van de symbolieke graden aan te bieden aan prins Frederik, de tweede zoon van koning Willem I. De volgende dag gebeurde hetzelfde op de bijeenkomst van het Hoofdkapittel der Oppergraden. De prins accepteerde, en op 13 oktober 1816 werd hij geïnstalleerd als Grootmeester Nationaal van de symbolieke graden, voor zowel de Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden. Op 15 december 1817 werd hij eveneens als Grootmeester Nationaal van de Oppergraden geïnstalleerd.
De prins ontwikkelde echter al snel – mede onder invloed van zijn omgeving – de mening dat de Oppergraden een verwerpelijke toevoeging aan de vrijmetselarij vormden, maar dat anderzijds de meestergraad onvoldoende ontwikkeld was. Ook meende de prins dat integratie van de vrijmetselarij in de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden alleen kon slagen als men zich uitsluitend richtte op de symbolieke graden. Hij riep de leden van de Oppergraden daarom op om over te stappen naar een door hem in 1819 geïnitieerde obediëntie, de 'Afdelingen van de Meestergraad'. Op 22 mei 1820 legde hij zijn functie als Grootmeester Nationaal van de Oppergraden neer en een dag later vond de eerste algemene vergadering van de Afdelingen van de Meestergraad plaats.
Door de Belgische revolutie in 1830 raakte het punt over de integratie van de vrijmetselarij in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden achterhaald. Mede naar aanleiding hiervan stelde de prins zijn mening bij en in 1835 werd uiteindelijk een convenant gesloten waarbij prins Frederik Grootmeester Nationaal werd van zowel de symbolieke graden, de Oppergraden als de Afdelingen van de Meestergraad. Hierbij werd voor alle drie de obediënties een Gedeputeerd Grootmeester benoemd. Dit zou zo blijven tot zijn dood in 1881, waarna elk van de obediënties weer zelfstandig een Grootmeester Nationaal benoemde.
Juweel van de 18e graad – Ridder van het Rozenkruis – in de Aloude en Aangenomen Schotse Ritus
Vanaf de eeuwwisseling sprak men over de Hoge Graden in plaats van de Oppergraden en kwam de Aloude en Aangenomen Schotse Ritus steeds meer in zwang in de Nederlandse vrijmetselarij. De Schotse ritus was in 1817 in Brussel geïntroduceerd en had zich na de afscheiding van België in 1830 daar verder ontwikkeld. In deze ritus – die 33 graden kent – is de 18e graad die van ‘Ridder van het Rozenkruis'. De Nederlandse graad van Soeverein Prins van het Rozenkruis werd in België beschouwd als equivalent van de Schotse 18e graad en de vraag kwam steeds meer naar voren hoe hier in Nederland mee om te gaan.
Op 21 december 1912 werd de Opperraad van de Aloude en Aangenomen Schotse Ritus in Nederland opgericht, en op 7 juni 1913 werd een convenant gesloten tussen deze Opperraad en het Hoofdkapittel der Hoge Graden. Dit convenant behelsde dat men elkaars soevereiniteit erkende, en dat de Opperraad voortaan alleen zou werken in de graden boven de 18e graad, en daartoe alleen leden aan zou nemen die binnen de Orde der Hoge Graden waren ingewijd in de graad van Prins van het Rozenkruis. Deze laatste graad werd derhalve gelijkgesteld aan de 18e graad in de Schotse Ritus.
In 1989 werd dit convenant beëindigd en gingen beide obediënties in eerste instantie onafhankelijk van elkaar verder. Op 16 april 1997 werd een nieuw convenant ondertekend waarin werd afgesproken dat leden van de Orde der Hoge Graden minimaal een jaar na inwijding zich konden aanmelden bij de Schotse Ritus om daar te worden ingewijd in de 22e graad. In 2008 werd uiteindelijk besloten toch weer volledig onafhankelijk van elkaar verder te gaan.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten de Orde en haar kapittels de werkzaamheden staken, daar de Duitse bezetter alle activiteiten rondom vrijmetselarij verbood. Een dieptepunt was dat Grootmeester Nationaal Hermannus van Tongeren, tevens Grootmeester Nationaal van de symbolieke graden, gevangen werd genomen en op 29 maart 1941 overleed in het concentratiekamp Sachsenhausen. Na de bevrijding kwam op 23 maart 1946 het Hoofdkapittel voor het eerst weer bijeen en werd gestart met de wederopbouw van de Orde.
In Nederlands-Indië werd al vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw in de Hoge Graden gewerkt. Na het onafhankelijk worden van Indonesië in 1949 werd de arbeid nog wel enige tijd voortgezet, maar in de loop van de jaren vijftig werden de lichten van de nog bestaande kapittels overal gedoofd en in 1962 werd de Vrijmetselarij in Indonesië geheel verboden. Daarnaast vielen tot 1989 ook een aantal kapittels in Zuid-Afrika onder de jurisdictie van de Orde. Omdat de band hiermee steeds losser werd, werd dat jaar door het Hoofdkapittel ingestemd met de overstap van de resterende 28 Zuid-Afrikaanse kapittels naar de 'Supreme Council' van de Schotse Ritus in Zuid-Afrika.
Hermannus van Tongeren, Grootmeester Nationaal 1935-1941
De kapittels zijn verenigd onder het Hoofdkapittel, van waaruit de Orde der Hoge Graden bestuurd wordt door het Opperbestuur. Het Opperbestuur wordt – in afspiegeling van de structuur van een kapittel – voorgezeten door de Grootmeester, welke wordt bijgestaan door onder meer een Grootkanselier (secretaris) en een Grootthesaurier (penningmeester). In Suriname, op Curaçao en op Aruba zijn Gedeputeerd Grootmeesters aangesteld.
In onderstaande lijst een overzicht van de Grootmeesters van de Orde der Hoge Graden vanaf 1803 tot de jaren tachtig van de twintigste eeuw.
Jacob van Lennep. Krijttekening J.C. van Rossum, 1848. Collectie VrijmetselarijmuseumOndanks de overeenkomst in naam is er geen relatie tussen de graad van Soeverein Prins van het Rozenkruis en de Rozenkruisers. Deze laatste, een spirituele stroming die stamt uit de zeventiende eeuw, heeft wel enige interactie met de vrijmetselarij, bijvoorbeeld via de Societas Rosicruciana, maar staat verder geheel op zich zelf. Er is geen bewijs voor een gemeenschappelijke oorsprong.
Begin negentiende eeuw werden in de Zuidelijke Nederlanden de symbolieke graden en de hogere graden van de Franse ritus veelal in dezelfde loge verleend, analoog aan de eerdere situatie in de Noordelijke Nederlanden. Doordat de ritualen in het noorden en het zuiden van elkaar verschilden werd prins Frederik in 1817 eerst in Brussel en daarna nogmaals in Amsterdam ingewijd als Souverein Prins van het Rozenkruis, alvorens als Grootmeester Nationaal van de Oppergraden te worden geïnstalleerd. De Franse ritus is nog steeds in gebruik in diverse Belgische Grootloges.
De initiële afkeer van prins Frederik van de Oppergraden kwam voort uit het – toentertijd – christelijke karakter ervan, omdat dit het karakter van de vrijmetselarij als vrijplaats voor alle geloven zou aantasten. Hij werd verder geïnspireerd door het Charter van Keulen, wat in 1816 door een anonieme gever aan hem was geschonken. Deze oorkonde zou bewijzen dat de vrijmetselarij in de zestiende eeuw al bloeide in Europa. Het bevatte daarbij de oproep dat vrijmetselaars de zuiverheid van hun doelstellingen moesten bewaken en zich niet tot buitenissigheden – zoals de Oppergraden – laten verleiden. Achteraf is het document geclassificeerd als een vervalsing, vermoedelijk afkomstig uit de omgeving van de prins.
De schrijver, dichter, taalkundige en politicus Jacob van Lennep (1802-1868) was een actief vrijmetselaar en onder meer voorzittend meester van de Amsterdamse Loge Willem Fredrik en voorzitter van het kapittel met dezelfde naam. In 1842 werd hij lid van het Opperbestuur van het Hoofdkapittel der Oppergraden. In 1843 ondernam hij samen met een bevriende vrijmetselaar een avontuurlijke reis naar Schotland op zoek naar de oorsprong van de vrijmetselarij, en richtte bij terugkeer onder meer een kapittel van de Royal Arch en een Provincial Grand Lodge van de Royal Order of Scotland op. Deze moesten dienen als meer seculier tegenwicht voor de christelijke georiënteerde Oppergraden. In 1853 waren deze organisaties echter weer verdwenen, vermoedelijk heeft de dat jaar uitgevoerde herziening van het rituaal van de Oppergraden hier een rol in gespeeld.
Het convenant van 1913 tussen het Hoofdkapittel der Hoge Graden en de Opperraad van de Schotse Ritus staat ook wel bekend als het 'pettenconvenant'. De Grootmeester Nationaal van de Hoge Graden, Simon Marius Hugo van der Gijn en de Grootkanselier Mr. Willem Adriaan baron van Ittersum, vervulden de vergelijkbare functies binnen de Opperraad van de Schotse Ritus. Zij tekenden dus het convenant eerst namens het Hoofdkapittel, ‘zetten hun andere pet op’ en tekenden daarna namens de Opperraad.
'Thoth', uitgave Ritus en Tempelbouw, 1997-5. D.C.J. van Peype, 'Prins Willem Frederik Karel (Grootmeester 1816-1881) en de andere werkwijzen in Nederland'
'Thoth', uitgave Ritus en Tempelbouw, 1998-5. G.W.B. Borrie, 'Jacob van Lennep als vrijmetselaar – De maçonnieke biografie'
'Thoth', uitgave Ritus en Tempelbouw, 2002-5/6. Bote de Boer Lzn, 'Ontwikkeling van andere werkwijzen in Nederland'
Literatuur
van Loo, P.J. (1960). Inleiding tot de Geschiedenis van het Rituaal van de graad van Souverein Prins van het Rozekruis. Opperbestuur der Hoge Graden, Den Haag.
van Loo, P.J., de Haan, M.J.M., Booden, K. (2003). Tweehonderd jaar Hoofdkapittel der Hoge Graden, 1803-2003. Opperbestuur der Hoge Graden, Den Haag.
Verstraeten, Willem (2013). Beelden van het Rozekruis – Verleden en heden van de Hoge Graden 1803 – 2013. Orde van Vrijmetselaren onder het Hoofdkapittel der Hoge Graden in Nederland.
Massink, H.G. (2013). Eenheid in verscheidenheid. 210 jaar Hoge Graden in Nederland (1803-2013). Orde van Vrijmetselaren onder het Hoofdkapittel der Hoge Graden in Nederland.
Bruijnesteijn van Coppenraet, Dr.W. (2014). De ontwikkeling der Hoge Graden van de Moderne Ritus. Stichting Ritus en Tempelbouw, Den Haag.
(fr) Révauger, Cécile, Marcos, Ludovic (2015). Les Ordres de Sagesse du Rite français : Au cœur de la franc-maçonnerie libérale, des Lumières au xxie siècle. Éditions Dervy, Parijs. ISBN 9791024201153.