De Vroegmoderne Tijd - soms ook Nieuwe Tijd genoemd - is de periode in de geschiedenis van Europa die volgt op de Middeleeuwen.
Er is onder historici geen overeenstemming over begin en einde van de Vroegmoderne Tijd. De Renaissance, de vijftiende en zestiende eeuw, kan beschouwd worden als een overgangsperiode van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijd. De meeste historici laten de Vroegmoderne Tijd kort voor 1500 beginnen. Jaartallen die dikwijls als beginpunt worden genomen zijn 1453, het jaar waarin de TurkenConstantinopel veroverden, 1492, het jaar van de ontdekking van Amerika door Columbus, en 1517, toen Luther zijn stellingen publiceerde en daarmee de reformatie inluidde.
Lange tijd lieten historici de Moderne of Nieuwste Tijd, die dus òf beschouwd wordt als een hiernavolgende periode, òf nog als een onderdeel van de Vroegmoderne (Nieuwe) Tijd, beginnen rond 1800, kort na het uitbreken van de Franse Revolutie (1789), of in 1815, het jaar van het Wener Congres. Toch is het niet ongebruikelijk om ook een groot deel van de negentiende eeuw tot de Vroegmoderne Tijd te rekenen.
De stadhouder en admiraal van Holland en Zeeland, Maurits van Oranje, nam het initiatief om een tegenoffensief te beginnen tegen Farnese. Toen hij in 1588 promoveerde tot admiraal-generaal, kreeg hij nog meer macht binnen de Nederlanden. Hij verzamelde een veldleger en maakte samen met Willem Lodewijk plannen om vele steden die Farnese de jaren daarvoor allemaal had onderworpen, te heroveren. Vanaf 1590 werd hij ook stadhouder van Gelderland, Overijssel en Utrecht, na het overlijden van Adolf van Nieuwenaar.
Zij behaalden vele overwinningen op de Spaanse troepen, waardoor grote gebieden aan de Republiek der Verenigde Nederlanden werden toegevoegd. Zo werd het verloren gebied door het Verraad van Rennenberg geheel heroverd. Voor Maurits waren de succesvolste jaren 1591 en 1597 waarin hij veldtochten ondernam. Daarnaast veroverde hij tijdens de Tien Jaren enkele vestingen die onneembaar werden geacht. Hij verwierf met zijn vernieuwende krijgstechnieken veel faam onder buitenlandse vorsten.
Tijdens de Beeldenstorm werden honderden rooms-katholieke kerken, kapellen, abdijen en kloosters met hun inhoud (altaren, beelden, doopvonten, koorgestoelten, preekstoelen, orgels, kelken, schilderijen, kerkelijke boeken en gewaden) en zelfs het stucwerk aan de binnenkant totaal vernield door woedende menigten.