
De Landschappen van Nederland kunnen worden ingedeeld op verschillen in substraat (fysische geografie), bodem, waterhuishouding en de ontginningsgeschiedenis.
Bij landschappen met weinig of geen menselijke beïnvloeding, spreekt men van natuurlandschap of wildernis.
Menselijke beïnvloeding bestaat uit cultuurtechnische ingrepen in de waterhuishouding, percelering en de ontsluiting met infrastructuur en het in cultuur nemen van de grond door beweiding, akkerbouw, bewoning of industrie. Hier spreekt men dan van cultuurlandschap.
Hoogte | Grondsoort | Ontginningstype | Ontginningsperiode |
---|---|---|---|
Laag Nederland | Duin | Duinontginningen | IJzertijd |
Rivierklei | Stroomrug- en komontginningen | IJzertijd | |
Zeeklei | Oudere zeekleipolders | IJzertijd | |
Recente zeekleipolders | Dertiende tot twintigste eeuw | ||
Droogmakerijen | Zestiende tot twintigste eeuw | ||
Veen | Hoogveenontginningen | Negende tot vijftiende eeuw | |
Hoog Nederland | Veenkoloniën | Zestiende tot twintigste eeuw | |
Zand | Kampontginningen | Neolithicum (4300 v.Chr.) | |
Rivierterrasontginningen | Neolithicum (4300 v.Chr.) | ||
Heide- en bosontginningen | Vanaf 1850 | ||
Krijt/löss | Lössontginningen | Neolithicum (5300 v.Chr.) |
Het strikte onderscheid tussen natuur- en cultuurlandschappen wordt door hedendaagse landschapsonderzoekers ter discussie gesteld. In Nederland zijn vrijwel alle natuurgebieden door menselijk ingrijpen tot stand gekomen en hebben zich onder invloed van menselijk medegebruik ontwikkeld. Met name halfnatuurlijke landschappen hebben vaak een grote natuurlijke en cultuurhistorische waarde.


Geologisch kader
Het grootste deel van het oppervlak van Nederland bestaat uit formaties van de Boven-Noordzee-groep. Alleen de lössafzettingen in het Limburgse heuvelland en de ondergrond van het Oost-Nederlands plateau zijn ouder. Rond 11.500 jaar geleden kwam er een einde aan de laatste ijstijd (Weichselien) van het Pleistoceen en brak het Holoceen aan, dat tot op heden duurt. Het zeeniveau steeg en het klimaat werd warmer. In tijden van transgressie van de zee werden, met name in de gebieden direct achter de duinen en strandwallen van Holland, Zeeland en Friesland moerassen, meren en lagunes gevormd. Er werd daar in open water zeeklei afgezet, terwijl zich in beschutte omstandigheden een metersdik hoogveendek ontwikkelde. Ook de zandgronden raakten gedeeltelijk bedekt met hoogveen. In de benedenloop van de grote rivieren werd rivierklei afgezet, terwijl zich stroomopwaarts rivierterrassen ontwikkelden. Tot de antropogene landschappen behoren de diepe droogmakerijen en de verstedelijkte gebieden.
Indelingen
De indeling in landschapstypen en de benaming daarvan is nogal aan veranderingen onderhevig. Historisch-geografen en cultureel-geografen hebben vaak kritiek op de neiging om de dynamische ontwikkeling van de verschillende landschappen door de eeuwen heen te onderschatten. Vanuit de overheid wordt het maken van dergelijke indelingen echter gestimuleerd; ze worden vooral gebruikt voor de landschapsplanning en als instrument om het landschap als deel van het culturele en natuurlijke erfgoed te beschermen (landschapsbescherming).
Vooral de ontdekking dat grote delen van de Nederlandse kustvlakte ooit met hoogveen bedekt waren, heeft de afgelopen decennia tot nieuwe inzichten geleid.
De landschapstypologie speelt een belangrijke rol bij het schrijven van landschapsbiografieën. Hieronder wordt "een levensloopbeschrijving van een steeds veranderend cultuurlandschap" begrepen.[2][3] Het concept is ontwikkeld door archeoloog Jan Kolen, hoogleraar landschapsarcheologie en cultureel erfgoed te Leiden en de bodemkundige en historisch-geograaf Theo Spek, hoogleraar landschapsgeschiedenis te Groningen.[4]
Oudere systemen
Klassiek zijn de indelingen van het Nederlandse cultuurlandschap die de historisch-geograaf Hendrik Keuning vanaf 1946 introduceerde. Keuning ging uit van een combinatie van fysisch-geografische kenmerken, bodemsoorten en ontginningstypen. Op grond daarvan onderscheidde hij ruim honderd regio's. Keunings indeling sloot aan bij de traditionele indeling van Nederland in landbouwgebieden die sinds de negentiende eeuw gangbaar was. Daarin stonden bodemsoorten en fysische geografie centraal en speelden culturele kenmerken een ondergeschikte rol.
In 1951 publiceerde Keuning zijn eerste kaart van de Nederlandse landschappen, die uitging van elf landschapstypen en zeven subtypes.[5] Hij bouwde daarbij voort op het werk van de in 1944 opgerichte Werkgroep voor de Cultuurlandschappen. Landschapsarchitect Jan Bijhouwer (1971) en fysisch geograaf Henk Visscher (1972) brachten verfijningen aan. Keunings typologie werd richtinggevend, ook voor de overheid, en werkte nog door in de Atlas van Nederland uit 1987.[6] De atlas onderscheidt 167 regionale landschappen, die in 19 groepen gebundeld worden. Ook het Monumenten Inventarisatie Project hanteerde omstreeks 1990 60 regio's die aan het werk van Keuning waren ontleend.
De Werkgroep Landschapstypologie van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk ontwierp van 1979 tot 1986 een nieuwe indeling die uitging van negen historisch-geografische landschapstypen, min of meer samenvallend met de fysisch-geografische regio's: kustzone, zeeklei-, laagveen-, zand- en rivierengebied, heuvelland, droogmakerijen, hoogveenontginningen en verstedelijkte zones, aangevuld met deellandschapstypen voor verschillende regio's binnen Nederland. Daarnaast hanteerde men een indeling in elf ontginningstypen. De hoofdtypen vielen min of meer samen met de ontginningstypen die daar het meest voorkwamen. Zo onderscheidde men oude en jonge zeekleipolders (klei), kamp- en heideontginningen (zand), middeleeuwse ontginningen (laagveen) en recentere veenkoloniën (hoogveen), stroomrug-, kom- en rivierterrasontginningen (rivieren) en lössontginningen (heuvelland).
Deze indeling gold lange tijd als basis voor het overheidsbeleid en het onderwijs. Hij was richtinggevend voor het handboek Het Nederlandse landschap uit 1986. Hij werd tevens overgenomen door in de Nota Landschap uit 1992 en in de Bosatlas.[7] Hij was ook toonaangevend voor volgende projecten.
Met de komst van Geografische Informatiesystemen in de jaren 1990 namen ook de mogelijkheden voor een meer gedetailleerde kartering toe. In opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij werd daarom in Wageningen na 2000 het Histland-project opgezet.[8] Dit project ging uit van de bestaande indeling in elf historisch-geografische hoofdtypen (de ontginningstypen uit 1986), 54 subtypen en omstreeks 500 deelgebieden. Daarnaast werd 14 regionale landschapstypen of ontginningsgebieden onderscheiden. Dat leverde een enigszins versplinterd kaartbeeld op.
Parallel hiermee werd CultGIS-project opgetuigd, dat cultuurhistorische waarden inventariseerde. Hiervoor gebruikte men de indeling in negen landschapstypen uit 1986, die werd uitgewerkt in 18 deellandschapstypen en 90 deellandschappen.[9] Het project bouwt voort op twaalf provinciale rapporten die onder de noemer Ontgonnen Verleden in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken werden opgesteld. Het project, dat onder leiding stond van Adriaan Haartsen, leunde sterk op het werk van Keuning.
Sterk afwijkend is de archeologische landschappenkaart, die zich baseert op de geomorfologische kaart en op grond daarvan acht regionale hoofdlandschappen en 26 deellandschappen onderscheidt. Het zandgebied word bijvoorbeeld verdeeld in een glaciaal en een dekzandlandschap, waartoe ook de Veenkoloniën worden gerekend. Bijzondere aandacht wordt hier besteed aan de continuïteit met het Duitse Münsterland (rond Winterswijk), de Nederrijnse Laagvlakte en de Ardennen.
Provinciale en gemeentelijke overheden hanteren vaak een eigen typologie die van de algemene indelingscriteria afwijkt, bijvoorbeeld omdat men behalve landschapskenmerken ook nederzettingstypologieën toepast. Zo vinden we in Overijssel de termen essenlandschap, kampenlandschap, maten- en flierenlandschap (beekdalen), klei-ontginningslandschap (broeklanden), kraggenlandschap (trilveen met petgaten) en oeverwallandschap. In Drenthe onderscheidt men esdorpen, esgehuchten, ontginningskoloniën, randveen-, laagveen- en hoogveenontginningen. Noord-Holland kent een veenrivierlandschap (Vechtstreek); Friesland en Groningen hebben een klei-op-veen-landschap of miedenlandschap en een streekdorplandschap; Zeeland een poelen- en kreekruggenlandschap.
Panorama Landschap (2022)
De nieuwste indeling, die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wordt gehanteerd in het project Panorama Landschap (2017-2022), gaat uit van 14 landschapstypen en 78 regio's.[10] Afwijkend van eerdere indelingen is de keuze gemaakt om de fysisch-geografische hoofdlandschappen op het tweede niveau regionaal onder te verdelen.
Daarvoor zijn de zand- en zeekleigebieden en de veenontginningen opgedeeld in een meerdere regionale hoofdlandschapstypen. Opvallend is de aandacht voor het middeleeuwse veenontginningen. Hieronder worden niet alleen de laagveengebieden begrepen, maar ook de klei- en zandgebieden die in de middeleeuwen als veengebieden zijn ontgonnen maar waar het veendek later door oxidatie is verdwenen. De maritieme landschappen of seascapes zijn grotendeels buiten schot gebleven; alleen de Grote Wateren (IJsselmeer en randmeren, Grevelingen, Haringvliet en Maasmonding) worden als afzonderlijke regio behandeld.
Theo Spek en Menno Kosian (2024) hebben dit model verder toegespitst en verfijnd in de aanloop naar een nieuw handboek Landschappen van Nederland.[11] Ze gaan uit van 17 hoofdlandschappen, 35 deellandschappen en 130 historische streken. Binnen het rivierengebied maken ze (meer dan eerdere auteurs) een duidelijk onderscheid tussen het West-Nederlands benedenrivieren- en waardenlandschap, het Midden-Nederlands rivierenlandschap en het Zuid-Nederlandse rivierterrassenlandschap. Hele gebieden die eerder tot de veenontginningslandschappen werden gerekend, worden door hen als rivierenlandschap gekenschetst. Voor alle rivierenlandschappen in de Rijn-Maas-IJsseldelta geldt dat ze zowel stoomruggen en komgronden als veenvlakten omvatten. Nieuw in hun indeling is ook de aandacht voor de terrassenlandschappen langs Maas en Rijn (Maasvalei), die eerder gedeeltelijk tot de zandlandschappen werden gerekend. In de zandgebieden onderscheiden ze keileem- en dekzandgebieden, stuwwallen, plateau's, beekdalen en broekgebieden. Daarnaast onderscheiden ze het Noord-Nederlandse waddenlandschap en het West-Nederlandse strandwallenlandschap als afzonderlijke landschapstypen.
Duitsland en België
De Nederlandse indeling in landschapstypen sluit – dankzij Keuning – min of meer aan bij het Duitse achterland, met name in Nedersaksen en Sleeswijk-Holstein waar eveneens de trits klei (Marsch), veen (Moor) en zand (Geest) wordt gehanteerd. Rivierkleigebieden worden doorgaans als Flussmarschen betiteld, lösslandschappen als Börden. Het Oost-Nederlands plateau rond Winterswijk is nauw verbonden met het Krijtbekken van Münster (Westmünsterland), het terrassenlandschap met het landschap van de Nederrijnse Laagvlakte, het heuvelland met de Jülicher Börde, het Ardennenvoorland met het Eifelgebied.
Corresponderende landschapstypen in België zijn de Vlaamse Kustvlakte met de Kustpolders en Scheldepolders (zeeklei), de Zandstreek en de Kempen (zand), Schelde-, Nete- en Maasbekken (rivierenlandschap), Maasvallei (terrassen) en Entre-Vesdre-et-Meuse met het Land van Herve (heuvelland en Ardennenvoorland).
Landschapstypen in Nederland
Voor de overzichtelijkheid wordt hieronder een aangepaste indeling gehanteerd, waarbij in het midden gelaten wordt of sommige landschappen als afzonderlijke landschapstypen moeten worden gezien.
Maritiem landschap
Het maritieme landschap kan als volgt worden ingedeeld:
- open water
- Noordzee
- Continentaal Plat (met Doggersbank, Klaverbank en Friese Front)
- Noordzeekustzone (met Voordelta en Vlakte van de Raan)
- getijdengebied
- afgesloten zeearmen en estuaria ("Grote Wateren")
- Noordzee
- Caribisch Nederland
Duin- en strandwallenlandschap

Dit hoofdlandschapstype kent de geologische zone's hoge duinen, strandwallen en lage duinen en strandvlakten.
Voor de kust werden in de eerste transgressieperiode van het Holoceen strandwallen gevormd: de oude duinen. Tijdens eb stonden de strandwallen droog en kon het zand door de wind worden opgewaaid tot duinen. Deze duinen konden tot 15 meter hoog worden. In de tweede regressieperiode waren veel oude duinen door de zee weggeslagen. Nadat het zeeniveau in de tweede transgressieperiode weer steeg, herhaalde het proces van duinvorming zich zoals dat bij de oude duinen gebeurd was. De jonge duinen werden tot wel enkele tientallen meters hoog en vormen nu nog steeds een groot deel van de kust langs de Noordzee.
Tot het duin- en strandwallenlandschap behoren onder andere de Duin- en Bollenstreek en Kennemerland. De Waddeneilanden moeten eigenlijk tot een afzonderlijk landschapstype Wadden- en duinlandschap worden gerekend.
Zeekleilandschap
In Zeeland, op de Zuid-Hollandse eilanden en in het noorden van Noord-Holland, Groningen en Friesland is sprake van een zeekleilandschap. In deze gebieden heeft de zee in de loop van het Holoceen een grotere invloed gehad dan in de hoogveenmoerassen van Holland, die tegen de zee beschermd werden door een duinenrij.
Het gaat vooral om getijdengebieden, waarbij de zee bij hoge waterstanden het land overspoelde. Een dergelijk getijdengebied bestaat (vergelijkbaar met de stroomruggen en komgronden van het rivierengebied) uit kreekruggen en poelgebieden. De kreekruggen zijn de plekken waar kreken stroomden, de ondergrond bestaat hier uit zand of zavel dat voor de landbouw geschikter is dan de klei die in de poelgebieden werd afgezet. Om de regelmatige overstromingen te weerstaan, legden de inwoners van Groningen, Friesland en de Kop van Noord-Holland sinds de IJzertijd terpen of wierden aan, waarop huizen en akkertjes werden gesitueerd. Vanaf de elfde eeuw werd het gebied systematisch bedijkt.
Een deel van de zeekleilandschappen bestaat uit voormalige hoogveenlandschappen (ook wel randveen-, woudontginnings- of streekdorpenlandschap genoemd), waar het veendek ten gevolge van ontginning al in de late Middeleeuwen is verdwenen. Dat is met name het geval in West-Friesland. delen van Zuidwest-Friesland en een deel van het Groningse Woldgebied. Kenmerkend hiervoor is de slagenverkaveling. Ook het zuidwestelijke Deltagebied bestaat voor een groot deel uit voormalige veenmoerassen die in de vroege middeleeuwen zijn verdronken.
Op veel plekken is door inpoldering van kwelders of drooglegging van binnenmeren en diepe veenplassen nieuw land gewonnen. De perceelsindeling is met name bij de jongste polders op de tekentafel ontstaan en kenmerkt zich door strak aangelegde bebouwing en infrastructuur. Dit wordt rationele verkaveling genoemd. In het Dollardgebied is daarentegen de oorspronkelijke slagenverkaveling van het verdronken hoogveenlandschap tot het derde kwart van de 20e eeuw intact gebleven.
Binnen dit gebied wordt een beperkt aantal geologische landschapszone's onderscheiden, namelijk (voormalige) kwelders, kwelder- en kreekruggen, kreken en prielen en (kleinere) droogmakerijen.
Het zeekleilandschap kan in zes hoofdlandschapstypen worden onderverdeeld:
- Noordelijk zeekleigebied (Noord- en West-Nederlands zeekleilandschap)
- Fries-Gronings kleigebied: terpengebied in Westergo, Oostergo, Middag-Humsterland en Reitdiep, De Marne en Hogeland, en Fivelingo
- Noord-Hollands kleigebied: zeekleipolders in West-Friesland en delen van Kennemerland
- jonge aanwas: zeekleipolders rond de Waddenzee (Kop van Noord-Holland en Texel, Middelzee en 't Bildt, Groningse Wadpolders)
- jonge zeeinbraken: zeekleipolders voormalige Lauwerszee en Dollard
- Zuidwestelijk kleigebied (Zuidwest-Nederlands zeekleilandschap)
- Zeeuws-Zuid-Hollandse kleigebied: zeekleipolders (plaatselijk met poelen en kreekruggen) in grote delen van Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden en het Westland
- jonge zee-inbraken: zeekleipolders in Hoeksche Waard, Biesbosch, Noord-Beveland, de Brabantse Zeekleipolders en het grootste deel van Zeeuws-Vlaanderen
In de landbouwstatistiek wordt het Noordelijk en het Zuidwestelijk Zeekleigebied onderscheiden. Sinds 1991 hanteert men daarvoor de namen Bouwhoek, Hogeland (Noordelijke Bouwstreek), Oostelijke Bouwstreek en Zuidwestelijk Akkerbouwgebied.
Zandlandschap
Verder van de kust af bleef de Pleistocene ondergrond tijdens het Holoceen vrijwel onaangetast. De zandgebieden bestaan grotendeels uit dekzand- en keileemvlakten, afgewisseld door hogere stuwwallen en keileemruggen. Ze worden doorsneden door kleinschalige beekafzettingen, die soms tot een afzonderlijk landschapstype worden gerekend. Plaatselijk zijn nog veenrestanten en vennetjes aanwezig. Grote delen van het noorden, midden en zuiden van Nederland, in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg, bestaan uit zulke Pleistocene zandlandschappen. Het grondwaterpeil ligt er lager dan in het westen van Nederland en de grond is armer.
De hoogste en vruchtbaarste delen van het gebied werden vanaf het Neolithicum in cultuur gebracht. De zandgebieden bestonden grotendeels uit zogenaamde woeste gronden, die vrij extensief gebruikt werden om vee te laten grazen, hout te sprokkelen of turf te steken. De akkerbouw vond plaats op centraal gelegen kampen of essen. In Noord-Nederland zijn veel dorpen esdorpen: ze bestaan uit een dorpskern met een es, die door eeuwenlange bemesting vaak een stuk hoger in het landschap is komen te liggen. De laag gelegen gronden in de beek- of rivierdalen waren als grasland in gebruik.
De lagere delen van de dekzand- en keileemvlakten raakten echter – samen met de laagste ruggen – bedekt door metersdik hoogveen, dat sinds de vroege middeleeuwen ontgonnen werd. Hierdoor kwam het zand weer aan de oppervlakte. De middeleeuwse veenontginningen worden zolang er nog een veendek aanwezig is tot de veenlandschappen gerekend. De latere ontginningen waar het veen tot op het zand is afgegraven, vallen volgens de nieuwste indeling onder de zandlandschappen.
Tussen de zandlandschappen bestaan opvallende verschillen, die echter nauwelijks samenvallen met afzonderlijke streken. Voor Noord-Nederland werd vanouds een regionale indeling gehanteerd. Daarnaast werd onderscheid gemaakt tussen lage, middelhoge en hoge zandgronden. Tegenwoordig wordt hier een onderverdeling gemaakt tussen dekzandlandschappen en glaciale landschappen (keileemgebied en stuwwallen). Voor Zuid-Nederland, waar stuwwallen en keileem ontbreken, heeft men daarentegen gekozen voor een regionale indeling.
Het gebied kent een flink aantal geologische landschapszones, namelijk: dekzandruggen, -vlakten en -laagten, keileemruggen en -vlakten, hellingen, plateaus, sandrs, smeltwatervlakten, droogdalbodems, beek- en droogdalhellingen, pingoruïnes, rivierduinen, beekdalbodems en veenvlakten. De zandgronden kennen verschillende bodemtypen, meest podzol- en eerdgronden.
Er worden zeven hoofdlandschappen onderscheiden:
- Noordelijk zandgebied[12] – een licht glooiend gebied waar keileem en dekzand aan het oppervlak liggen, doorsneden door beekdalen en veenvlakten. Een deel van dit gebied bestaat bestaat uit middeleeuwse veenontginningsdorpen (ook wel randveen- of woudontginningslandschap genoemd), recente hoogveenontginningen of veenkoloniën en enkele hoogveenrestanten, die eerder ook wel als landschapstypen op zich werden beschouwd. Er valt hier onderscheid te maken tussen:
- noordelijk keileemgebied of Drents Plateau (Drenthe, Gronings Westerkwartier en delen van Duurswold, Noordelijke Friese Wouden, Zuidoost-Friesland en Gaasterland), waar keileemvlakten en -ruggen overwegen
- noordelijke dekzandgebied, met de Gronings-Drentse Veenkoloniën, Westerwolde en noordelijk Overijssel (Vechtstreek)
- Oostelijk zandgebied – een gebied met vrij veel reliëfverschil op korte afstand: enkele verspreide stuwwallen met daartussen glooiende dekzandvlakten en -ruggen, doorsneden door beekdalen, rivierduinen en ontgonnen veenvlakten (het grootste deel van Salland, Twente, Achterhoek, Montferland en Rijk van Nijmegen). Twente bestaat gedeeltelijk uit een keileemlandschap. Een deel van de Achterhoek rond Winterswijk (het Oost-Nederlands plateau) wordt soms als voorland van het Duitse Münsterland tot een afzonderlijk hoofdlandschapstype gerekend
- Midden-Nederlands zandgebied – een gebied met dekzandvlakten, doorsneden door beekdalen (Eemland, Gelderse Vallei en IJsselvallei) en omzoomd door vrij hoge stuwwallen (het Gooi, Utrechtse Heuvelrug) die op de Veluwe een groot en aaneengesloten stuwwallandschap vormen. Deze stuwwallandschappen kenmerken zich door hellingen, plateaus en sandrs
- Zuidelijk zandgebied – een vrij vlak gebied met voornamelijk dekzandvlakten, beekdalen, oude rivierzanden en enkele zandverstuivingen en veenvlakten (Noord-Brabant en Limburg). De Peel wordt ook wel tot de hoogveenlandschappen gerekend. Het gebied valt uiteen in de volgende hoofdlandschappen:
- Kempisch zandgebied (westelijk Noord-Brabant: Baronie, zuidelijke Kempen en omgeving Bergen op Zoom)
- Roerdalslenk (oostelijk Noord-Brabant: Meierij, Langstraat, noordelijke Kempen, omgeving Weert en Thorn)
- Peelhorst (delen van Noord-Brabant en Limburg: omgeving Cuijk en Kessel)
In de landbouwstatistiek van 1912 werden de zandgronden tot een afzonderlijke groep landbouwgebieden gerekend. Hierbinnen werden een Noordelijk, Oostelijk, Centraal en Zuidelijk Zandgebied onderscheiden. De Veenkoloniën vormden een afzonderlijke groep. Sinds 1991 worden deze gebieden grotendeels tot het Noordelijke Weidegebied en het Oostelijk, Centraal en Zuidelijk Veehouderijgebied geteld De Veenkoloniën vormen nog altijd een afzonderlijke groep akkerbouwgebieden, sinds 1991 samen met Westerwolde, Hondsrug en het Centrale Veengebied van Drenthe.
Veenontginningslandschap

Veenontginningslandschappen, laagveen- of veenweidegebieden worden gevonden in het westen van Nederland (delen van de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht) en in het noorden, met name in Groningen, Drenthe, Friesland en de Kop van Overijssel. Tot ver in de 20e eeuw meende men dat deze laagveenlandschappen er al sinds mensenheugenis zo bijlagen; in werkelijkheid gaat het om verdronken hoogveenlandschappen. Net als andere middeleeuwse hoogveenontginningen hebben ze doorgaans een slagenverkaveling en een lintbebouwing, en kenmerken zich door het toponiem woud of wold, hetgeen voor een (voormalig) hoogveengebied of moerasbos staat. De bovenste laag hoogveen is in de meeste gevallen door ontwatering, inklinking en erosie verdwenen.
Vanaf de zestiende eeuw werd het resterende veen grootschalig afgegraven en opgebaggerd om als brandstof te gebruiken (vervening). Het baggeren gebeurde in stroken, die tegenwoordig nog in het landschap te herkennen zijn. Op sommige plekken werd het veen tot ver onder de waterspiegel verwijderd, zodat er ondiepe meren of veenplassen ontstonden, zoals de Loosdrechtse Plassen, de Vinkeveense Plassen, de Weerribben en de Wieden; om die reden sprak men ook wel over het veenplassengebied. In het Friese en Overijsselse veengebied heeft men deze plassen vanaf het einde van de achttiende eeuw drooggemalen. Hierdoor ontstonden (ondiepe) veenpolders, die soms tot het afzonderlijke landschapstype van de droogmakerijen worden gerekend.
De belangrijkste geologische landschapszone betreft de (voormalige) veenvlakten, die veelvuldig worden doorsneden door kreek- en dekzandruggen dan wel door kreken en prielen. Op enkele plekken is sprake van veenglooiingen, verlandende of verdrinkende veengebieden en kleinschalige droogmakerijen.
Binnen de veenlandschappen kunnen twee hoofdlandschappen of regio's worden onderscheiden:
- het Noordelijk kustveengebied. Dit vormt de overgang van het noordelijk zand- en keileemgebied naar het noordelijk zeekleigebied, in de Kop van Overijssel, het Friese Merengebied, het Lage Midden van Friesland en de Groningse Woldstreek. Een bijzonder overgangstype vormt het miedenlandschap met een kenmerkende blok-strookverkaveling
- het Hollands-Utrechts veengebied: tussen het rivierenlandschap, het zeekleilandschap en de duinen, in de provincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland (Waterland, Zaanstreek, De Venen, Meerlanden, Vechtstreek en Arkemheen).
In de landbouwstatistiek worden de lage veenlandschappen sinds 1912 gerekend tot de weidegebieden. Sinds 1991 behoren deze landschappen tot de hoofdgroepen Noordelijk Weidegebied, Hollands/Utrechts Weidegebied en Westelijk Holland.
Rivierenlandschap
De nieuwste landschapstypologie onderscheidt drie rivierenlandschappen:
- West-Nederlands benedenrivier- en waardenlandschap (Krimpenerwaard, Lopikerwaard, Oude Rijngebied en delen van Rijnland)
- Midden-Nederlands rivierengebied (Land van Heusden en Altena, Vijfherenlanden, Kromme Rijnstreek, Vechtstreek, Bommelerwaard, Tielerwaard, Maasland, Land van Maas en Waal, Neder-Betuwe, Over-Betuwe, Liemers, IJsseldal)
- Zuid-Nederlands rivierterrassenlandschap (onder andere Oude IJsselstreek, Land van Cuijk, Land van Horne, Land van Thorn, Land van Montfort)
Het landschap langs de grote rivieren bestaat grotendeels uit een afwisseling van stroomruggen en komgronden of overstromingsvlakten (ook wel rivierkleilandschap genoemd), en veengebieden. De stroomruggen liggen op de plekken waar een rivier stroomde en bestaan uit een ondergrond van grover sediment (zand en zavel). De komgronden stonden alleen tijdens overstromingen onder water en bestaan uit fijne rivierklei. Deze zware, ondoorlatende klei is veel minder geschikt voor de landbouw dan de stroomruggen. De hoger gelegen stroomruggen zijn de plaatsen waar de bewoning zich vroeger concentreerde. Op deze ruggen kan vaak tuinbouw worden gevonden (zoals de fruitteelt in de Betuwe). De vroeger natte, slecht toegankelijke en niet bewoonde komgronden kenden in het verleden eendenkooien en hooiland. Tegenwoordig zijn ze in gebruik als weilanden voor de veeteelt. Rond de rivieren bevinden zich uiterwaarden, in het Maasdal ook hoge grindkoppen, die deels zijn vergraven. De centrale riviervlakte wordt soms onderscheiden van de meer kleinschalige reliëfinversiegebieden langs de Kromme Rijn, Oude Rijn en Utrechtse Vecht. Tot het rivierengebied behoort ook het IJsseldal. Belangrijke delen van de Rijn-Maasdelta, met name in Zuid-Holland, bestaan uit ontgonnen veenvlakten die eerder wel geheel of gedeeltelijk tot de laagveen- of veenweidegebieden werden gerekend (met name Land van Heusden en Altena, Alblasserwaard, Krimpenerwaard, Vijfheerenlanden, Lopikerwaard en Kromme Rijngebied).
In de landbouwstatistiek van 1912 werd het Rivierkleigebied (met gemengd bedrijf) tot een afzonderlijke groep landbouwgebieden gerekend. Sinds 1991 spreekt men kortweg over Rivierengebied. De IJsselstreek wordt sinds 1991 bij het Oostelijk Veehouderijgebied geteld.
Terrassenlandschap
Ook wel: Zuid-Nederlands rivierterrassenlandschap. Het oostelijke rivierengebied oftewel de Maasvallei wordt omzoomd door Lage en Hoge Rijnterrassen, Maasterrassen en stuwwallen, die vanouds gedeeltelijk tot het zuidelijke zandgebied, maar tegenwoordig tot afzonderlijke landschapstypen worden gerekend. Bodemkundigen speken over oude rivierkleigronden uit het Allerød-interstadiaal. Het terrassenlandschap vormt een overgangsgebied met restgeulen, rivierduinen, terrassen, plateaus, hellingen en dekzandgebieden.
- Maasterrassen
- lage Rijnterrassen
- hoge Rijnterrassen
In de landbouwstatistiek wordt het terrassenlandschap deels tot het Rivierengebied, deels tot tot het Zuidelijk Zandgebied (sinds 1991 Zuidelijk Veehouderijgebied) gerekend.
Heuvellandschap
In het Zuid-Limburgse Heuvellandschap (ook: Krijt-lösslandschap) is sprake van een plateau dat is bedekt met vruchtbare eolische löss uit het Weichselien. Onder de löss ligt krijtgesteente (in Limburg mergel genoemd). De Maas heeft zich in dit plateau ingesleten met verschillende rivierterrassen. In de Sint-Pietersberg en de hellingen van het Geuldal zijn door ondergrondse kalksteenwinning gangenstelsels ontstaan, in de volksmond ook wel mergelgrotten genoemd. Het gebied wordt omzoomd door het dal van de Maas en de Hoge Rijnterrassen langs de Duitse grens.
Het gebied wordt soms onderverdeeld in:
- noordelijk lössgebied (Midden-Limburg)
- zuidelijk lössgebied, ook wel mergel- en lössgebied genoemd (Zuid-Limburg)
Hiertoe behoort ook het Ardennenvoorland, dat in sommige indelingen als een zelfstandig landschapstype wordt gezien.
In de landbouwstatistiek wordt het heuvelland sinds 1957 tot een afzonderlijke groep van lössgebieden gerekend.
Diepe droogmakerijen
Dit type kent twee geologische landschapszone's, namelijk (voormalige) wadden en voormalige Zuiderzeebodem. Deze vallen samen met de hoofdlandschappen:
- Droogmakerijen (Noord- en Zuid-Holland, met name Waterland, Zaanstreek, Meerlanden en Schieland). Deze ontstonden vanaf de 16e eeuw door het droogmalen van diepe veenplassen, waar zich – in tegenstelling tot de veenpolders – geen veen of zand, maar oude zeeklei op de bodem bevond. Ook Friesland en Groningen hebben enkele droogmakerijen.
- Zuiderzeepolders of nieuwe droogmakerijen (Flevoland, Noordoostpolder en Wieringermeer) In de landbouwstatistiek wordt het grootste deel van het gebied sinds 1957 gerekend tot de hoofdgroep Hollandse en IJsselmeerpolders; sinds 1991 geldt dit uitsluitend voor de IJsselmeerpolders. De Noordhollandse Droogmakerijen worden sinds 1991 samen met het Waterland tot een afzonderlijke hoofdgroep gerekend.
Verveningslandschap
Ook wel veenkoloniaal of hoogveenlandschap genoemd. Hiertoe worden de Noord- en Midden-Nederlandse Veenkoloniën en De Peel gerekend.
Antropogeen landschap
- verstedelijkte landschappen en stedelijk gebied (met name Amsterdam, Rotterdam, Haaglanden, Utrecht)
- havens en industriegebieden (onder andere Rijnmond en Schiphol)
- recreatiegebieden
Zie ook
- Nationaal Landschap
- Regionaal Landschap (Vlaanderen)
- Provinciale Landschappen (natuurbeheerders)
- Lijst van streken in Nederland
- Histland
- Landbouwgebieden in Nederland
- Landschapsmonument
- Landschapsbeheer
- Landschapsbescherming
- Landschapselement
Externe links
- Erfgoedatlas. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
- Panorama landschap. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (2022). (landschapstypen, beschreven in 78 regio's)
- Landschapstypen: Nederland in ruimtelijke karakteristieken (poster Histland). Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (2020).
- Archeologische landschappenkaart. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (2020).
- Agrarische landschappenkaart. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (2018-2020). Gearchiveerd op 22 december 2024.
- Histland. Nationaal Georegister (NGR). Gearchiveerd op 10 december 2017.
- Cultuurhistorisch GIS (CultGIS). Nationaal Georegister (NGR). Gearchiveerd op 10 december 2017. (Indeling van de Werkgroep Landschapstypologie, ca. 1989)
- Landschapsobservatorium. RCE en partners. “een vindplaats waar gegevens over het landschap en de ontwikkelingen ervan worden weergegeven”
- LandschappenNL. Landschapsbeheer Nederland en 12 provinciale Landschapsstichtingen (2016).
- Landschap. Geologie van Nederland. Naturalis Leiden.
- Henk Berendsen, Landschappelijk Nederland: fysische geografie (powerpoint bij de 4e dr., 2008, herzien 2010)
- Landschappen van Nederland – Commons-galerijpagina, visueel overzicht
Literatuur
- Henk Baas, Otto Brinkkemper en Edwin Raap, Panorama Landschap. Karakterisering van het Nederlandse Landschap in 78 regio’s, Amersfoort: RCE, 2022
- Sonja Barends, Hans Renes en Taeke Stol (red.), Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering, Utrecht: Matrijs, 1986, 10e geheel herziene druk 2010
- Henk J.A. Berendsen, Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio's, Assen: Van Gorkum, 2008
- Henk J.A. Berendsen, Landschap in delen. Overzicht van de geofactoren, Assen: Van Gorkum, 2008
- Jan Bijhouwer, Het Nederlandse landschap, Utrecht: Kosmos, 1972
- Chris de Bont en Hans Renes, De historisch-landschappelijke kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Legenda en proefkarteringen, Wageningen: Pudoc, 1988
- Adriaan Haartsen, Ontgonnen verleden. Landschappen en deellandschappen, Den Haag: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2010
- Toine Jongmans et al., Landschappen van Nederland. Geologie, bodem en landgebruik, 2 delen, Wageningen Academic Publishers, 2012
- Hendrik J. Keuning, De historisch-geografische landschappen van Nederland, Gorinchem: Noorduijn en zoon, 1946 (zie ook de bijbehorende kaart)
- Hans Renes, Typologieën van bewonings- en perceelsvormen. Een overzicht van bestaand werk in Nederland en buurlanden, Centrum voor Landbouwpublikaties en Landbouwdocumentatie, 1982, p. 5-26
- Hans Renes, Op zoek naar de geschiedenis van het landschap. Handleiding voor onderzoek naar onze historische omgeving, Hilversum: Verloren, 2011
- Theo Spek en Menne Kosian, 'Een nieuwe landschappenkaart van Nederland: voorgeschiedenis en uitgangspunten', in: Tijdschrift voor Historische Geografie 9 (2024), p. 89-100
- Henk A. Visscher, Het Nederlandse Landschap. Een typologie ten behoeve van het milieubeheer, Utrecht / Antwerpen: Het Spectrum, 1972
- Peter Vos, Origin of the Dutch Coastal Landscape: Long-term landscape evolution of the Netherlands during the Holocene, described and visualized in national, regional and local palaeogeographical map series, Eelde: Barkhuis, 2015
- Auke van der Woud, Het Lege Land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1850 (1987), herziene dr. 2022
- Auke van der Woud, Het landschap, de mensen. Nederland 1850-1940, 2020
- Wim Wolff (red.), De internationale betekenis van de Nederlandse natuur. Een verkenning, SDU uitgeverij, 1989
Noten
- ↑ Aangepast naar Barends (2005)
- ↑ Hans Elerie en Theo Spek, Biografie van het Nationaal Landschap Drentse Aa. Een historisch-ecologische benadering, Utrecht 2005.
- ↑ Erik Meijles en Theo Spek, Het maken van een landschapsbiografie. Over het gebruik van historische kennis voor het toekomstige landschap [brochure, Groningen 2009]
- ↑ Marit Hidding, Jan Kolen en Theo Spek, ‘De biografie van het landschap. Ontwerp voor een inter- en multidisciplinaire benadering van de landschapsgeschiedenis en het cultuurhistorisch erfgoed’, in: J.H.F. Bloemers & M. Wijnen (red.), Bodemarchief in Behoud en Ontwikkeling: de conceptuele Grondslagen. Den Haag: NWO, 2001, p. 7-109, opnieuw in: Jan Kolen, De biografie van het landschap. Drie essays over landschap, geschiedenis en erfgoed, diss. VU Amsterdam 2005, p. 25-112.
- ↑ Hendrik J. Keuning, Inleiding tot de sociale aardrijkskunde, Gorinchem 1951. Zie de afbeelding in: Sonja Barends, Adriaan Haartsen, Hans Renes en Taeke Stol, 'Nederlandse cultuurlandschappen', in: Historisch Geografisch Tijdschrift 6 (1988), p. 2-4, en bij Spek en Kosian, 'Nieuwe landschapskaart'. De werd door Keuning in meerdere handboeken gebruikt. Hij verscheen in 1964 in aangepaste vorm onder de titel 'Landelijke nederzettingsvormen' in de Atlas van Nederland.
- ↑ 'Landschappen', in: Marc de Smidt (red.), Atlas van Nederland, deel 16, Stichting Wetenschappelijke Atlas van Nederland, 2e ed., 1984-1991. Gearchiveerd op 17 september 2021.
- ↑ Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Nota Landschap. Regeringsbeslissing Visie Landschap, Den Haag 1002.
- ↑ Chris de Bont, 'The Significance of the Dutch Historical GIS Histland: The Example of the Mediaeval Peat Landscapes of Staphorst-Rouveen and Vriezenveen', in: Hannes Palang et al. (red.), European Rural Landscapes: Persistance and Change in a Globalising Environment, Dordrecht: Kluwer Academic Publishers, 2004, p.345-358. Joep (G.H.P.) Dirkx en Wim Nieuwenhuizen, HISTLAND: Historisch-landschappelijk informatiesysteem, Wageningen 2013 (= WOt werkdocument, nr. 331).
- ↑ Henk Baas en Edwin Raap, Panorama Landschap. Karakterisering Nederlands Landschap in 78 regio’s, Amersfoort: RCE, 2017, p. 12-13.
- ↑ Baas, Brinkkemper en Raap, Panorama Landschap (2022). Zie ook het basisdocument: Henk Baas en Edwin Raap, Panorama Landschap. Karakterisering Nederlands Landschap in 78 regio’s, Amersfoort: RCE, 2017.
- ↑ Spek en Kosian, 'Een nieuwe landschappenkaart' (2024).
- ↑ Baas c.s. (2017) hanteren een ruimere, maar verwarrende definitie, die ook het noordelijk Zandgebied en de Midden- en Oost-Nederlandse zandgebieden omvat, maar niet het Drents Plateau