Het Oostnederfrankisch is in de dialectologie de gebruikelijke benaming voor een groep Nederfrankische variëteiten die worden gesproken in vooral Nederlands en Belgisch Limburg en een klein deel van Duitsland (vooral de Nederrijn).[1][2]
Naast de term Oostnederfrankisch zijn in de Nederlandse taalkundige literatuur de benamingen Zuidoostnederfrankisch en Zuidnederfrankisch gangbaar voor deze dialectgroep, deze laatste in navolging van de Duitstalige literatuur.[3]
Synoniemen en verwante termen

Zowel in de Duitse als in de Nederlandse taalkundige literatuur is de benaming „Zuidnederfrankisch“ voor deze dialectgroep gangbaar. In de praktijk wordt in Nederland en België daarnaast de term „Limburgs“ gebruikt voor de betreffende dialecten van zowel de Nederlandse als de Belgische provincie Limburg. Limburgs in deze betekenis omvat een groot deel van de Zuidnederfrankische variëteiten, maar ook Westnederfrankische en een kleine groep Ripuarische variëteiten.[6][9] Er bestaat dus geen volledig sluitende taalkundige definitie van "Limburgs", aangezien deze term soms vanuit sociolinguïstisch of politiek oogpunt wordt afgebakend, en dan weer aan de hand van isoglossen of specifieke taalkenmerken. De naam „Limburgs“ als benaming voor de dialecten van Limburg is in de 19e eeuw ingeburgerd geraakt.[10]
In de jaren zestig betoogde de Belgische taalwetenschapper Jan Goossens dat "Zuidnederfrankisch" als dialectologische term de voorkeur zou moeten krijgen boven Oostnederfrankisch, vanwege de aansluiting met de Duitse terminologie en omdat Goossens' onderzoek zich concentreerde op de verschillen met het Kleverlands; dit zijn twee dialectgroepen die, afhankelijk van de context, binnen de Nederlandse dialectologie beide onder de noemer "Oostnederfrankisch" kunnen vallen. In de huidige wetenschappelijke literatuur komen beide termen voor.[11] Later kwam Goossens hierop terug en hij stelde als alternatief voor om de taalkundige term "Limburgs" te gebruiken, om zo misverstanden tussen de Duitstalige en Nederlandse terminologie te vermijden.
In het dagelijks taalgebruik worden de Oostnederfrankische dialecten in Nederland en België meestal "Limburgs" genoemd, terwijl in Duitsland Nederrijns een meer gangbare term is. In Duitsland wordt deze laatste term vaak niet duidelijk onderscheiden van het Kleverlands, de noordelijker aangrenzende dialecten die eveneens Nederfrankisch zijn, maar anderzijds tot het Brabants in ruimere zin gerekend kunnen worden. De Oostnederfrankische dialecten lopen in waaiervormig gebied door tot de Rijn en vormen daarmee een overgang tussen het Neder- en het Middelfrankisch (waar het Ripuarisch onder valt) rond Keulen en Aken.[12]
Hoewel de Oostnederfrankische dialecten afstammen van het Oudoostnederfrankisch en de benaming grote overeenkomsten vertoont, zijn dit twee verschillend gedefinieerde begrippen. Het Oudoostnederfrankisch is de naam voor de oostelijke varianten van het Oudnederlands en wordt voornamelijk gebruikt om die Oudnederlandse dialecten aan te duiden, waarbij Noordzeegermaanse kenmerken ontbreken of slechts zeer beperkt voorkomen. Het huidige Oostnederfrankisch wordt doorgaans getypeerd als Nederfrankisch dat Ripuarische kenmerken heeft overgenomen, maar dit betreft een latere, middeleeuwse, ontwikkeling die ten tijde van het Oudoostnederfrankisch nog niet had plaatsgevonden.[13][14]
Geografische afbakening
Het taalgebied van het Oostnederfrankisch is door Georg Wenker in 1877 gedefinieerd als het gebied binnen de Rijnlandse waaier dat wordt afgebakend door twee isoglossen: in het noorden door de Uerdinger linie (ik/ich), en in het zuidoosten door de Benrather Linie (maken/machen). In het zuiden grenst het Oostnederfrankisch aan het Waalse taalgebied.
Oostnederfrankische dialecten worden gesproken in Nederlands-Limburg, Belgisch-Limburg en het noordoosten van Luik en in het aangrenzende Duitsland (Noordrijn-Westfalen, rond de steden Heinsberg, Mönchengladbach, Düsseldorf, tot Krefeld en Neuss, en het zuiden van Duisburg).
Onderverdeling

Jan Goossens maakte in 1965 een onderverdeling van het Zuid-Nederfrankisch, die in hoofdlijnen wordt gevolgd door de samenstellers van het Woordenboek van de Limburgse Dialecten, dat zich echter geografisch beperkt tot Nederland en België.
Goossens deelt het Oostnederfrankisch op aan de hand van tien isoglossen:
- 1. De Benrather linie
- 2. De Uerdingen linie
- 3. De Sagen linie
- 4. De Panninger linie
- 5. De Panninger zijlinie
- 6. De Vroenhoven linie
- 7. De Bilzen linie
- 8. De Lauwer linie
- 9. De accent linie
- 10. De Gete linie
Noten
- ↑ Herman Crompvoets: De beide Limburgen als dialectologisch slagveld; in Jan Goossens: Woeringen en de oriëntatie van het Maasland (Bijlagen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, Nr. 3), Hasselt, 1988, blz. 94
- ↑ Cornips, L. M. E. A., & Knotter, A. (2016). De uitvinding van Limburg: de territorialisering van geschiedenis, taal en identiteit. Studies over de Sociaal-Economische Geschiedenis van Limburg, Jaarboek 2016(LXI), 137. pdf
- ↑ Georg Cornelissen (2005) Grensdialectologie tussen Arnhem en Aken, Taal & Tongval 57, p. 44-60 pdf
- ↑ J. Goossensː Die Gliederung des Südniederfränkischen (1965)
- ↑ Wilbert Jan Heeringa: Measuring Dialect Pronunciation Differences using Levenshtein Distance (series: Groningen Dissertations in Linguistics 46), 2004, Hoofdstuk 9: Measuring Dutch dialect distances, blz. 215, 229–234.
- ↑ a b Frens Bakker in: Onze Taal, Jaargang 66 (1997), p. 107; "Wat is Limburgs?". Gearchiveerd op 18 januari 2023.
- ↑ Jan Goossens, 1965, Die Gliederung des Südniederfränkischen, in Rheinische Vierteljahrsblätter, 30: 79-94.
- ↑ Belemans, R. en R. Keulen (2004), Belgisch-Limburgs. (Taal in stad en land).
- ↑ Frins 2009.
- ↑ A.M.J.A. Berkvens: Staatkundige geschiedenis van ‘Limburg’ 1794-1867. In: Ars Aequi, blz. 886-894, Universiteit Maastricht, 2008.
- ↑ «Oostnederfrankisch is te zeer door Nederlandse bril gezien. Zuidnederfrankisch staat in ons onderzoeksgebied immers tegenover Noordnederfrankisch dat nu meestal Kleverlands wordt genoemd. Daarom gebruiken we verder Zuidnederfrankisch.» Jan Goossens, 2014. 'Het Limburgs accentlandschap'. Jaarboek van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 16. Hasselt: VLDN, 61-73, blz 61
In: Frens Bakker, 2016, Waar scheiden de dialecten in Noord-Limburg? Een dialectometrisch onderzoek naar het gewicht van isoglossen, Diss. Utrecht, voetnoot, p.10 - ↑ Peter Wiesinger, 'Strukturgeographische und strukturhistorische Untersuchungen zur Stellung der bergischen Mundarten zwischen Ripuarisch, Niederfränkisch und Westfälisch', in: Franz Patocka (red.), Strukturelle historische Dialektologie des Deutschen: Strukturhistorische und strukturgeographische Studien zur Vokalentwicklung deutscher Dialekte, Georg Olms Verlag, Hildesheim / Zürich / New York, 2017, p. 341–437
- ↑ G. Janssens, A. Marynissen: Het Nederlands vroeger en nu, Acco, 2003, blz. 54-71.
- ↑ Tijdschrift voor Nederlandsche taal-en letterkunde Volumes 71-72, Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1953, blz. 179-181.
Literatuur
- R. Belemans, J. Kruijsen, J. Van Keymeulen (1998) Gebiedsindeling van de zuidelijk-Nederlandse dialecten, Taal en Tongval jg 50, 1 online
- Jan Goossens, 1965, Die Gliederung des Südniederfränkischen, in Rheinische Vierteljahrsblätter, 30: 79-94. pdf online
- Georg Wenker, 1877, Das rheinische Platt (Herdruk in: Sammlung deutsche Dialektgeographie Heft 8, Marburg, 1915.)
Externe links
- Woordenboek van de Limburgse Dialecten (WLD)
- DiWA Digitaler Wenker-Atlas